Waar komt het op aan? (Mt 22,34-40)

 De vraag van de Wetgeleerde naar het voornaamste gebod lijkt niet de belangrijkste vraag te zijn die mensen zich nu stellen. We hebben liefst zo weinig mogelijk geboden en verboden en zo veel vrijheid als mogelijk.

Het voornaamste in het leven, zo wordt ons schijnbaar voorgehouden, is dat je lukt in het leven en dat je bereikt wat je wil, desnoods ten koste van anderen.

Religies kennen geboden en verboden. Ze komen daardoor weleens als stoorzenders over. En toch dragen zij bij tot geluk en vrede. Zij vertrekken bij het vertrouwen dat het leven ons geschonken is en dat mens zijn een opgave is, die ik beleef met anderen.

Lukken in het leven

Aan de hand van de zeven levensmotto’s van Ramses Shaffy “Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder” hebben journalisten van De Standaard in de voorbije maanden boeiende mensen aan het woord gelaten. Deze getuigden waar zij hun veerkracht halen. Daarin kwam zowel de zorg om zichzelf als de zorg om de ander ter sprake en ook nu en dan een openheid op het mysterie. God is het Westen de grote afwezige geworden. Maar onze wereld is ruimer dan het Westen. Daarbij hangt ons geloof niet af van het aantal. “Het evangelie zal nooit de massa overtuigen, daarvoor is het te veeleisend, maar het zal wel altijd zijn aantrekkingskracht behouden” (André Claessens, Internationale gemeenschappen zijn de toekomst, in Tertio 2 jan 2020).

Zorgen

Naast mooie levensgetuigenissen brengen de media tegelijkertijd zoveel berichten waar inzet voor het goede, het schone en het ware ver zoek is. Een oppositieleider wordt vergiftigd, verkiezingsuitslagen worden vervalst, granaten uit het drugsmilieu, corruptie in meerdere landen, de lockdown drukt op gezinnen door huishoudelijk geweld, een boot met vluchtelingen kantelt….

Zoveel zorgwekkend nieuws. Dit is er in alle tijden. De bijbel brengt al in het eerste boek Genesis het verhaal van een broedermoord en dat van de vernietiging van Sodom en Gomorra. En er volgen meerdere verhalen over geweld en plundering en roof.

Het boek Exodus is het verhaal van de Israëlieten in Egypte en de uittocht onder leiding van Mozes. In de woestijn bij de berg Sinaï ervaart Israël de bijzondere bescherming van God. Zij worden het volk van zijn verbond. Zij krijgen er de tien levenswoorden (Ex. 20, 3-17; Dt. 5, 7-21). Er komen naderhand meer voorschriften bij, die vooral opgetekend staan in het boek Leviticus. Maar de kern zit in die tien levenswoorden.

De Joden hadden meer dan zeshonderd geboden en verboden, in feite nog niet zo veel vergeleken met het aantal voorschriften, die we geacht zijn nu te kennen en op te volgen, eenmaal gepubliceerd in het Staatsblad.

                                                                                               

Het dubbelgebod

Zoals elke Jood heeft Jezus van kindsbeen af het gebed gebeden dat staat in het boek Deuteronomium: “Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! Heb daarom de HEER, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad” (Deut. 6,4-9).

Jezus kende evenzeer het boek Leviticus met daarin het hoofdstuk 19: “Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je door je te wreken en wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de Heer” (Lev. 19,7-8). Dit was de eerste lezing van de zevende zondag van het leesjaar A.

In zijn knap en beknopt antwoord verbindt Jezus de liefde tot God en de liefde tot de naaste - deze twee belangrijke geboden uit de Joodse Bijbel - tot één dubbelgebod. Hij legt de nadruk op de band tussen God, de naaste en jezelf en op de opdracht tot beminnen. Bemin God boven al, bemin je naaste zoals je zelf. God beminnen is voor de Israëliet en voor de christen het antwoord op God, die zijn volk bemint en met hen een verbond heeft aangegaan. Hij heeft zijn volk gered uit Egypte. Hij begeleidt het doorheen de geschiedenis. Hij heeft ons zijn liefde getoond in Jezus, die zijn leven heeft gegeven en ons voorgaat in de liefde.

God en de naaste

Wij kunnen God niet dienen en hem beminnen zo wij niet omzien naar de naaste. In het boek Exodus is reeds duidelijk het appel aanwezig om zorg te dragen voor de vreemdeling, voor de weduwe en de wees, voor de armen. Daar geeft het Eerste Testament al verrassende voorbeelden van: zorg voor personen die het zwaar hebben, weduwen en wezen, armen, mensen die van andere afhankelijk zijn, vreemdelingen. Een opdracht die zo actueel is. En waarbij de herinnering een grote rol heeft, zowel onze persoonlijke geschiedenis als deze van een volk en van een geloofsgemeenschap. “Ge hebt zelf als vreemdeling in Egypte gewoond” (Ex. 22,20). We hebben periodes gekend waar wij zelf op hulp van anderen waren aangewezen. Daarbij mogen we ons eigen verleden niet vergeten en onze Bijbelse geschiedenis.   Herinneringen verplichten. De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens, deze naar de hemel met goede herinneringen. Bij Jezus is het heel duidelijk dat wij God niet kunnen beminnen zonder de naaste te beminnen.

Het eerste en het tweede gebod zijn aan elkaar gebonden.

Wie oren om te horen heeft

hore naar de wet die God hem geeft:

gij zult geen vreemde goden

maar Mij alleen belijden voortaan.

Hoor, Israël, mijn geboden.

Bemint uw Heer te allen tijd.

Dient Hem met alles wat gij zijt.

Aanbidt Hem in uw daden.

Dit is het eerste en grote gebod,

de wil van God, uw Vader.

Biedt uw naaste de helpende hand.

Spijzigt de armen in uw land,

een woning wil hen geven.

Het tweede gebod is het eerste gelijk;

doet dit en gij zult leven.

De macht der liefde is zo groot,

geen water blust haar vuren uit

wanneer zij is ontstoken.

Nu wilt ontbranden aan liefdeswoord,

God heeft tot ons gesproken.

(ZJ 594, H. Oosterhuis)

Zorg om jezelf

In het antwoord van Jezus klinkt eveneens de wijsheid door van de gulden regel:

Behandel anderen zoals je door hen behandeld wil worden.

Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook de ander niet.

Wie niet tevreden is met zichzelf, heeft het moeilijk met de ander. Zorg voor jezelf komt de verhouding naar anderen ten goede.   Mother Teresa had voor zich een spreuk staan van Saadi Shirazi (1210-1291, een Perzisch dichter: “Indien je twee stukken brood hebt, geef er een aan de armen; verkoop het andere en koop met het geld hyacinten om je ziel te voeden.”

Jezus legt de nadruk op de liefde tot God en de naaste als het voornaamste gebod. Hij doet ons opzien naar het gelaat van God en dit van de medemens. Dit overtreft het onderhouden van de vele voorschriften. Het beantwoordt daarbij aan het diepste verlangen van een mens, liefde geven en liefde ontvangen, beminnen en bemind worden. Zo brengt Jezus een rangorde in wat profeten en de wet voorschrijven. Hij zal het verder verduidelijken in zijn dispuut met de farizeeën, de binnenkant is belangrijker dan de buitenkant.

De kleine goedheid

Aan de opdracht te beminnen gaan het geloof en het vertrouwen vooraf dat wij zelf bemind zijn. Zonder liefde zouden we er niet zijn. Maar er komen mensen ter wereld, die geen liefde vinden en daardoor van bij het begin sterk getekend zijn. Zijn we in deze wereld wolven voor elkaar of herders? (R. Burggraeve, Geen toekomst zonder kleine goedheid).

Doorheen de kleine goedheid zetten we stappen op de weg van het grote dubbelgebod. De kleine goedheid, ik zag haar tijdens een vakantie-initiatief van Place to live, een Brusselse welzijns- en vrijwilligersorganisatie die zich inzet voor maatschappelijk kwetsbare moeders, kinderen en jongeren. Vrijwilligers schonken hun tijd als animator en in de kookploeg voor families afkomstig uit moslimlanden en uit Zwart Afrika.

De vele vormen van deze kleine goedheid zijn vonken van het grote  dubbelgebod. Dit grote gebod houdt ook in om te werken aan een gemeenschap van solidariteit en aan de zorg voor het gemeenschappelijk huis. Berusten we in een wereld van ongelijkheid, waarin een kleine groep rijken meer bezitten dan de rest van de wereld?

Solidariteit

In zijn vele toespraken tijdens de coronatijd heeft Paus Franciscus deze vraag al vaak gesteld. In de audiëntie op woensdag 26 augustus zei hij: “Wij vergeten vaak dat wij, omdat we door God naar zijn beeld en gelijkenis geschapen zijn, sociale, creatieve en solidaire wezens zijn met een mateloze mogelijkheid tot liefhebben.” “Wanneer drang tot bezitten en overheersen miljoenen mensen uitsluit van de basisgoederen; wanneer de economische en technologische ongelijkheid van dien aard is dat het maatschappelijke weefsel verscheurd wordt en wanneer de afhankelijkheid van een mateloze materiële vooruitgang de gemeenschappelijke woning bedreigt, dan kunnen we niet blijven staan en toekijken. De christelijke hoop, geworteld in God, is ons anker. Zij ondersteunt de wil om te delen en versterkt zo onze zending als leerlingen van Christus, die met ons alles heeft gedeeld.”

Het volstaat niet dat wij de lof zingen van het grote dubbelgebod en tegelijkertijd de armen vergeten en de zorg voor de schepping verwaarlozen.