Inleiding
'Zegent de Heer, alle
engelen, die zijn woord doen en zijn woord verstaan.' Dat betekent dus
dat zij niet hun eigen woorden spreken, niet aan de mensen voorhouden
wat ze zelf te zeggen hebben, maar dat zij alleen maar zeggen wat God
hun voorzegt. Dat hun wezen daarin opgaat. Dat moet je je eens
voorstellen, dat je in je leven nooit andere woorden spreekt dan die je
gehoord hebt van een ander. Maar toch is dat het wezenlijke van de
engelen. Engelen hebben meestal geen naam. Ja, engelen van God, van
Godswege gezonden.
Als wij onze schuld belijden, doen we dat niet
alleen voor Maria en alle heiligen, maar ook voor alle engelen. Ze zijn
dan ook bij ons tegenwoordig bij de viering van de eucharistie, zoals
dat in de prefatie gezegd wordt: 'Met alle engelen, machten en
krachten, met allen die staan voor uw troon loven en aanbidden wij U
en zingen U toe vol vreugde: Heilig, heilig, heilig'.
Dat wij,
staande op de plaats van de engelen, meer onszelf dienen, onze eigen
naam, onze eigen eer, dan de naam van God, is dat niet onze schuld?
Belijden wij dan onze schuld om deze heilige Geheimen goed te kunnen
vieren.
Homilie
"Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: ge zult de hemel open zien en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen."
Wij zouden wel allemaal willen zien wat Jezus hier aan Natanaël
toezegt. En dat zullen we ook, want Jezus richt zijn woord niet alleen
tot Natanaël. Eigenlijk staat het er in het meervoud: Gij zult zien,
jullie zullen zien. "Jullie zullen grotere dingen zien",
zegt Jezus. Wij zijn voor Jezus waarlijk zoals Natanaël, de Israëliet,
in wie geen bedrog is. Wij mogen zien wat zo groot is, zo hoog, maar
toch zo werkelijk en zo nabij. De evangelist wil ons de engelen laten
zien, maar dan de engelen als dienende geesten. 'Engelen van God',
'engelen van de Heer', die voortdurend het aanschijn schouwen van God.
De
engelen zijn als het ware priesterlijke hovelingen in een hemelse,
goddelijke eredienst. De evangelist wil ons in dit woord van Jezus
laten zien, wie wij in Jezus voor ons hebben. De engelen dienen Hem. De
evangelist wil ons door de engelen Jezus laten zien als een plaats van
Gods openbaring, zoals dat ook bij zijn doopsel gebeurde: boven Jezus
ging de hemel open en de heilige Geest daalde over Hem neer (vgl. Mt
3,16; Mc 1,10; Lc 3,21.22), en in de woestijn: "De engelen kwamen om Hem hun diensten te bewijzen" (Mt 4,11; vgl. Mc 1,13). Zo is Jezus voor ons de plaats van Gods openbaring.
Die
engelen van God gaan op en neer in dienst van de Mensenzoon. Zij
stijgen en dalen neer. Om bij de Mensenzoon te komen moet je dalen.
Daarover zegt onze vader Benedictus: 'Broeders, als wij de toppen van
de hoogste nederigheid willen bereiken, als wij snel willen komen tot
die hemelse hoogte waarnaar men opklimt langs de nederigheid in dit
aardse leven, dan moeten we voor de opvaart van onze daden die ladder
oprichten die aan Jakob in zijn droom verschenen is en waarlangs hij
engelen zag afdalen en opklimmen (Gn 28,12). Dit afdalen en opklimmen
wil ons ongetwijfeld niets anders zeggen, dan dat men door hoogmoed
afdaalt en door nederigheid omhoog klimt.'
Dat is de weg om snel
vooruit te gaan, daarmee bereik je de toppen van de volmaaktheid.
Omhoog door te dalen! Waarom is dat zo? De nederigheid is een moeilijke
deugd, het is eigenlijk een fundamentele deugd, want het is het
antwoord op onze fundamentele ondeugd: de hoogmoed. Hoogmoed ligt
ergens aan de grondslag van het oude 'ik', van de oude mens. Het is het
fundament, de basis van de oude mens. Daarop staat hij, dat is zijn
eigen bodem. Zo gauw je door de nederigheid dat fundament aantast,
heeft de mens het gevoel dat hij nergens is, dat hij niet kan leven.
Het leven dat hij zich heeft toegeëigend valt in gruzelementen. Dat is
het gevoel dat de mensen overhouden wanneer ze vernederd worden,
wanneer ze zich vernederd voelen. Ik ben nergens meer, dit is niet om
uit te houden. Maar door die dood van je geestelijk hoogmoedig 'ik'
komt het nieuwe leven tot stand, dat in nederigheid verworven wordt, of
beter gezegd: je wordt door God opgericht, want "wie zichzelf vernedert zal verheven worden", door
God (Mt 23,12; vgl. Lc 14,11; 18,14). Dat is namelijk iets wat je niet
zelf doet. Hoogmoed is dat je jezelf verheft, maar jezelf vernederen,
is een werk dat alleen God kan en dat houdt dan ook stand.