×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

 

ALSOF JE THUIS BENT...

‘Kom binnen; gaat u zitten!' Een vrouw liet me binnen in haar huis. ‘Waar zat u', vroeg ik beleefd. ‘Doet er niet toe. Gaat zitten waar u wilt. Doe maar of u thuis bent!', zei ze. Het was een hartelijke ontvangst; ik voelde me welkom. Maar even vroeg ik me af, wat ik dan anders zou doen als ik hier thuis was. Als ik hier thuis was, zou ik misschien de bureaula opentrekken en de post op het buffet nakijken. Maar dat zou ze wel niet bedoelen. Thuis zou ik op de bank gaan liggen, de schoenen uit trekken, het raam openzetten, misschien wel in mijn neus peuteren, maar dat zou ze wel niet bedoelen. Echt ergens thuis zijn, is jezelf mogen zijn,l ongenegeerd! Maar dat bedoelde ze niet. Wat doe je, als je je thuis voelt?
De acht zaligsprekingen uit het evangelie gaan over thuiskomen. De eerste vier spreuken beloven een thuiskomst en de laatste vier zeggen wat je doet als je thuis bent. Dat moet ik uitleggen!

 

THUIS IN JERUZALEM

Bij de lezers van Mattheus wordt onmiddellijk iets opgeroepen van een diep trauma in het collectieve geheugen van het Hebreeuwse volk. Ooit was het hele volk te beklagen, murf geslagen, ellendig; ze waren arm, arm in de geest; ze hadden niets meer te verwachten. Zij hadden hun smeekbeden tot God gericht, en, zo zeiden de profeten, de Heer heeft hun roepen gehoord. Het was in de dagen dat het volk van Jeruzalem gevangen genomen was in Babel. Als ballingen leefden ze ver van huis en haard en vol heimwee naar het geplunderde Jeruzalem. Ze leefden er al ruim één generatie. De jongeren waren er geboren maar hun ouders hadden het verlangen naar het moederland in hun hart gelegd. Ze hadden hun de taal van Juda geleerd en de oude verhalen verteld. Ze hadden hun kinderen leren zingen en dansen op de oude wijsjes. ‘Over jullie heeft God zich ontfermd', roepen Jesaja en Jeremia. Zalig de armen, zalig de verdrietigen, ze vinden erbarmen en troost en vrees niet als je terugkomt in de stad, je zult je bezit terugvinden, je land heroveren. Toen enkele joden na afloop van de tweede wereldoorlog terugkwamen in Nederland, in hun stad en hun huis vonden ze al te vaak een kil onthaal, in Babel was de angst daarvoor na 50 jaar nog veel groter. Zalig de armen, de zachtmoedigen, de machtelozen, want ze zullen hun land terugkrijgen!
Tegen deze achtergrond hebben Jezus' zaligsprekingen geklonken. Hij zegt de armen van Israël een thuiskomst aan. Je eigenste huis is de Heer uw God. Zalig jullie want je bent er welkom! De heer is het verbond niet vergeten.

 

ONTHEEMD

Een kind dat nooit thuis is geweest, dat liefdeloos en gewelddadig werd opgevoed, aan zijn lot overgelaten, dat wordt agressief. De hele straat wordt zijn vijand. Muren zijn er om te bekladden en auto's om te bekrassen. Mensen om tegen te schelden en andere kinderen om ze pijn te doen, dieren om te kwellen.
Iemand die door het leven diep teleurgesteld is, die de dierbaarste mensen heeft verloren, zijn enig kind heeft moeten afstaan, zijn werk is verloren, die troost zocht in de drank, teveel drank, die ervaart de mensen vol achterdocht als zijn vijanden. Hij gaat hen uit de weg en slijt zijn troosteloze dagen in boze eenzaamheid.
Iemand die pijn heeft, de hele dag pijn, en die de vreugde langzaam uit zijn huis heeft zien verdwijnen, die niemand meer op bezoek krijgt omdat iedereen zijn gemopper doodmoe is, die van de pijnpoli te horen heeft gekregen dat hij op de wachtlijst staat en dat het nog wel even kan duren, die ervaart God en de kosmos als een vijand en vernietigt zijn leven.

 

THUIS

Maar wie zich thuis voelt in dit bestaan, wie het vermoeden heeft van een barmhartige God, wie zich een gewenst kind weet in dit universum...: zalig hij en zalig zij, want ze stichten vrede, ze stralen barmhartigheid uit, ze dulden de anderen, ze zijn de heiligen van God. Daar gaan de zaligsprekingen over, over thuiszijn bij God! Samen met onze dierbaren en met alle heiligen. Zalig zijn we!

BOER

Lieve kinderen. ‘Wat hebt u een keurige zoon!', zei de zuster in het ziekenhuis. Dirk had haar zojuist een hand gegeven. Zijn rechterhand. En hij had beleefd: ‘Dag mevrouw gezegd.' Nu was hij netjes op een stoel geklommen. ‘Echt een grote vent!', voegde ze er nog aan toe. Dirk deed of hij het allemaal niet meekreeg. Hij voelde zich niet op zijn gemak hier in het ziekenhuis. Dadelijk zou het gips er af gaan. Hij was een beetje zenuwachtig. Zijn blik was op de hoek van de kamer gevallen, daar leken wat kinderboeken te liggen. Maar hij bleef zitten. ‘Thuis is hij anders niet zo rustig!', begon zijn moeder. ‘Hè Dirk!?' Nou nog mooier. Begon zijn eigen moeder hem af te kraken, en moest hij er nog ‘ja' op zeggen ook! Hij liep naar de hoek met de kinderboeken.
Maar moeder had gelijk. Het gips was er nauwelijks vanaf, ze waren amper een kwartier thuis en je zou de stille beleefde Dirk niet terug kennen! Hij zat vol leven. Zong met de MP3-speler mee, riep hard naar zijn vriendjes buiten, zat vol plotselinge plannen en invallen. Als je Dirk wilde leren kennen dan moest je hem thuis zien! Thuis was hij vrij en maakte hij grapjes! Ongeduldig zat hij uitgehongerd op zijn eten te wachten. En toen hij de gehaktbal, de broccoli en de appelmoes naar binnen had geschrokt, moest Dirk ineens een keiharde boer laten. Zo hard had hij het niet bedoeld. Het was plotseling stil aan tafel. Pappa keek hem bestraffend aan. Dirk keek olijk naar mamma en zei: ‘Boer zoekt vrouw!'