Komen uit water en staan in de woestijn (2007)

Gij hebt het water geschapen opdat de mensen konden leven
En woestijnen opdat ze naar hun ziel zouden zoeken.

In de woestijn valt al het overtollige weg. De mens is er alleen met zichzelf, alleen met zijn licht- en schaduwkant, met zijn verlangen en kleinheid. Wie lang verblijft in de woestijn beseft dat het een strijd wordt op leven en dood. Ofwel verlies je jezelf in verwarring en word je gek, ofwel ontdek je een levende bron in jezelf en breekt je leven open in een overstelpende solidariteit. Ofwel ga je nog strakker je vastklampen aan je ego en bouw je een dam om je heen, ofwel sterf je aan jezelf en word je zelf een stuk het sobere leven dat daar heerst.

Datzelfde maakte Jezus mee toen Hij zich na de doop in de Jordaan terugtrok om de confrontatie met de boodschap van Johannes aan te gaan en na te denken over zijn eigen levensopdracht. Deed Hij dit in navolging van de grote profeten of hernam Hij persoonlijk wat heel zijn volk gedurende zoveel jaren had doorgemaakt? De evangelisten vertellen alleen hoe de wildernis ook met Jezus haar spel speelde en hem dwong tot fundamentele keuzes te komen.

Voor de joden was de woestijn ook de plaats waar men elk jaar de zondebok in dreef en daarom een te mijden plaats. Toch waagt Jezus zich in die ruimte omdat Hij de strijd met het kwaad - verpersoonlijkt in de duivel - radicaal wil aangaan.

Laten we kijken hoe de evangelisten dit voorstellen.

De bekoring om van stenen brood te maken. De bekoring is een metafoor die verwijst naar elke greep die het materiële over de mens kan krijgen. Het is de aarde dwingen door een economie van altijd meer in plaats van haar te dienen. Leven van hebben in plaats van te zijn, van bezitten in plaats van te delen. Jezus staat hier als model of voorbeeld voor zijn leerlingen en leert hen dat een mens niet alleen brood nodig heeft om te leven, maar ook het Woord dat God spreekt.

De tweede bekoring bestaat erin zich van de tempeltop naar beneden te gooien en God te dwingen om tussen te komen. Een misbruik van vertrouwen door een verkeerde inschatting van psalm 91.  (“Al vallen er duizend aan je linkerzijde en tienduizend aan je rechterhand, jou zal niets overkomen.”) Maar Jezus klaagt zo’n houding aan. Het is God dwingen in te grijpen. Men degradeert Hem dan tot een robot, die moet voldoen aan onze kleine wensen en behoeften. Daar tegenover stelt Jezus het echte vertrouwen in God. Dat is zich durven overgeven aan zijn woord. Zich durven laten vallen in Gods armen zonder krampachtig zoeken naar zichzelf.

En er is die ultieme verzoeking. Het kwaad aanbidden, knielen voor Satan. De uiterste beproeving om het kwaad en de destructie niet tot god te maken: niet de welvaartsstaat boven de wereldwijde betrokkenheid te stellen, het militaire geweld boven de democratische rechtvaardigheid, de macht van de sterkste boven gerechtigheid. De ene mens wedijverend met de ander. Als je voor de macht van het kwade knielt, zal dat onze toekomst worden en zijn we levend dood.

Jezus ziet in de afzondering van de woestijn wat de wereld bedreigt: vroeger en nu en altijd opnieuw. De evangelisten voegen bij elke bekoring een gezegde uit de vermaningen van het boek Deuteronomium om uit te drukken dat ook het Joodse volk dit heeft doorgemaakt, maar faalde. Jezus ziet welke weg Hij wil gaan en kiest op deze woeste, verlaten plek voor het leven. zo werd Hij tot prototype voor allen die Hem willen volgen.

De woestijn is de plaats waar ook wij de levensbron in onszelf kunnen ontdekken, waar we leren tot waarachtig vertrouwen te komen. Maar het is tegelijk de vindplaats van een niet aflatende solidariteit met diegenen die in de woestijn vechten om te overleven. We krijgen de kans om een andere rijkdom dan de materiële te ervaren: de stichting van het rijk van God waar allen tot recht komen.