Pinksteren C (2010)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

BEZIELING

Met een gerust gemoed verlaat Jezus van Nazareth de aarde. Zo lezen we het althans bij de evangelist Johannes. Jezus gaat vredig heen, plechtig bijna. Johannes blikt terug. De gebeurtenissen die hij beschrijft liggen al bijna een heel leven achter hem. Hij heeft ze verwerkt. Hij is intussen oud en wijs geworden. Hij heeft de essentie doorgrond. In zijn boek houdt Jezus een lange afscheidsrede voor zij dood. ‘Het is goed dat ik ga', zegt hij daarin. ‘De geest van God zal immers blijven, ook als ik er niet meer ben! De Trooster en Helper zal mijn plaats innemen.'
Veertien dagen geleden had ik een onverwacht pinkstergesprekje.

 

JEZUS WEG...

‘Weet u waar ik me zo aan erger?', vroeg een vrouw ongekend fel. ‘Al die kranten die steeds maar met dezelfde schandalen terugkomen. Het lijkt wel of ze er blij mee zijn.' Ik wierp voorzichtig tegen: ‘Maar het is toch ook erg wat er gebeurd is?!' ‘Ja, maar er is ook heel veel goeds gebeurd en daar hebben ze nooit over geschreven.' Even later begon ze te vertellen over haar pijn, dat geen van de kinderen nog iets aan het geloof deed. Die zouden nu wel denken dat ze het grootste gelijk van de wereld hadden. Geen van haar kleinkinderen was gedoopt. Natuurlijk, ze hield van haar ongedoopte schatten. Ze bad voor ze. Maar ze durfde ze niet met hen een kaarsje op steken bij Maria. En ze nam ze ook niet mee naar het kerkhof, bang hun vragen te moeten beantwoorden. Ze durfde ze ook geen kruisje te geven voor het slapen gaan. En dat leuke prentenboekje over Noach en de ark had ze niet durven kopen. Alleen de kerststal, die liet ze staan als ze op bezoek kwamen. Ineens zag ik een slim lachje om haar mond. ‘Maar nou heb ik er iets op bedacht', zei ze. ‘Er staat toch in de bijbel..., dat Jezus weg ging. Nou, bij mijn kinderen ìs hij weggegaan. En dat hij de heilige Geest zou sturen? Dat klopt toch, hè? Dat zei hij toch? Nou daar troost ik me dus maar mee; dat de heilige Geest toch wel in mijn kinderen werkt, ook al is Jezus weg.'

 

DE GEEST AAN HET WERK

Deze vrouw verdient misschien een eredoctoraat in de theologie. Ze slaat de spijker op zijn kop. De werkelijkheid van God bestaat ook als wij er niet meer over zingen; ook als wij de woorden kwijt zijn; ook als de kerk alle invloed verloren heeft. De taal verschraalt, de rituelen ver-wereldsen, de kerk dreigt folklore te worden, maar de werkelijkheid van God is daar niet door getroffen. Natuurlijk niet.
Wat zou die heilige Geest nou bij haar kleinkinderen doen? Misschien moeten we haar kleinkinderen eens leren kennen..., misschien kunnen we ook naar ons eigen leven kijken..., misschien kunnen we ook in de bijbel lezen.
Voor Lucas was die Geest een soort bezieling, een innerlijk kracht waarmee mensen grenzen overschrijden. De grenzen tussen standen en talen; de vijandschap en achterdocht tussen bevolkingsgroepen, de haat in de straten van Jeruzalem: die kan doorbroken worden door een uitgestoken hand. Het kan gebeuren in een voetbalstadion, dat Nederlandse en Marokkaanse jongens blij met elkaar staan te hossen. Dan overschrijden zij de grenzen van hun eigen ego. De geest is aan het werk.
Een moeder die geroerd is door het lot van Roemeense weeskinderen..., een meisje dat een jong poesje in de struiken heeft ontdekt en begint te huilen omdat ze denkt dat het zijn moeder kwijt is..., een journalist die het beeld niet uit zijn hoofd krijgt van een Palestijns gezin bij de brandende puinhoop van hun gebombardeerde woning. Overal waar de mens de grens van zijn ego, van zijn eigenbelang overschrijdt, niet uit berekening, niet omdat het moet, maar uit ontroering, vanwege de schoonheid, de liefde, de barmhartigheid, overal daar is de trooster, de helper aan het werk. Overal daar is het, dat God ons niet verweesd achter heeft gelaat. Overal daar is het Pinksteren!

 

GROTE ZUS

Lieve kinderen. Ik zou Klaartje dopen. Ik stond op haar te wachten. Bij de doopvont. Het was al twee uur. Ineens hoorde ik stemmen bij de deur. En daar kwam iemand binnenlopen. Het was Teuntje. De grote Teun van bijna vijf jaar liep ver voor haar familie uit. Ze keek om zich heen alsof ze alles moest regelen. ‘Zo, grote zus!', zei ik. ‘Hallo', zei Teun. ‘Hoe gaat het met je zusjes?' ‘Goed.' ‘Is het leuk om zusjes te hebben?' ‘Tuurlijk', zei Teun met een vleugje schuld om wat ze er bij dacht. ‘Ik kan nog niet met ze spelen. Ze zijn nog zo klein', deed ze haar beklag. ‘Klaartje gooit alles uit de box en dan kan ik het oprapen en ze kan alleen maar huilen. En Juultje wil nooit in de wagen en ze kan nog niet praten.' ‘Ja dat is lastig', moest ik toegeven. ‘Juultje brabbelt alleen maar. Dan roept ze Blabla-de-broedele-blabla! En dan kan ik haar jas dragen!' ‘Zo, dus je kunt haar wel verstaan?' Teuntje knikte. Ja dat kon ze. ‘Het zal nog wel even duren voordat je met ze kunt spelen', moest ik toegeven. ‘Ja', bevestigde Teuntje, en nou ben ik bang, dat als ze met me kunnen spelen, dat ik daar dan te groot voor ben!' Ze begon te lachen en tilde haar linkerbeen in de lucht. Je zult nooit te groot voor ze zijn, dacht ik. ‘We zullen Klaartje eerst maar eens dopen', zei ik. ‘Wil je helpen? Maak ik haar nat, droog jij haar af.' Teun knikte plechtig. Over de heilige Geest hoefde ik me geen zorgen te maken.