7e zondag in de paastijd C (2007)

We zouden een exegetische analyse kunnen maken van de evangelielezing van vandaag, maar dan zouden we door de vele bomen het bos niet meer zien.
Daarom wil ik mij beperken tot de KERN van de lezing, nl. `Ik en de Vader wij zijn één'.
Wat bedoelt Jezus dan? Hoe moeten we dat zien? Hoe kan dat voor ons begrijpelijk worden?
Voor de volgelingen van Jezus en de eerste Christenen bestond die vraag niet, ze kwam niet eens in hen op. Pas later ontstond daar discussie rond en onenigheid. Daarom wijdde de beginnende kerk twee concilies aan die vraag: het concilie van Chalcedon en van Nicea in de 4e eeuw.
Dat Jezus mens was, als mens heeft geleefd, daar bestaat geen twijfel over. Hij is geboren uit een mens, in zijn jeugd via het gezin en zijn gelovige omgeving in contact gekomen met het geloof, zoals wij mensen allemaal. Hij is opgegroeid zoals alle kinderen, gewerkt als timmerman bij zijn vader Jozef. Hij heeft bekoringen gekend, de lokroep van de zonde (maar er alleen niet aan toe gegeven). Hij heeft verdriet gekend, honger, dorst, vermoeidheid, teleurstellingen, woede zelfs toen hij de kooplieden uit de tempel dreef. Hij heeft fysieke pijn geleden zoals ieder mens. Hij is door marteling en foltering gestorven aan het kruis, zoals de constitutie van het menszijn niets anders toelaat bij zo'n foltering dan te sterven. Jezus is waarlijk mens geweest. Hoe kan Hij dan zeggen: de Vader en Ik, wij zijn één? Een mens is een relationeel wezen, hij kan zich openen, uit zijn eigen `ik' treden en in relatie treden met anderen en met de wereld.
Wij beslissen zelf hoé open we willen staan voor de andere, hoé betrokken wij op de andere willen zijn, hoezeer we de andere bij ons toelaten en wij ons daarvoor willen open stellen. In bijzondere gevallen kan die openheid en betrokkenheid op de andere maximaal zijn en kunnen we zeggen we zijn één.
Die openheid, betrokkenheid, dat relationele kan ook gaan naar het diepere, naar wat onzichtbaar is en ons overstijgt : het transcendente, het religieuze- wat voor mensen ongelooflijk moeilijk is. Van Jezus mogen we aannemen dat Hij een speciale relatiebekwaamheid had, een speciale openheid en betrokkenheid had op God die geen enkel ander mens voor Hem gehad heeft. Die openheid voor en die relatiebekwaamheid tot God was menselijkerwijze gesproken maximaal zodat Hij zich daardoor ook aan God kon toevertrouwen. En door die noodzakelijke, voorwaardelijke maximale openheid voor God kon ook God zich ook aan Jezus toevertrouwen. Zo kon Hij leven en werken volledig vanuit de Vader, vanuit hun éénheid. Zo kon Hij waarachtig getuigen van wie God voor de wereld en de mensen is.
Jezus is de eerste nieuwe mens, een nieuwe Adam, maar niet een Adam-mens die vanuit de menselijke vrije wil kiest voor zichzelf en voor de zonde, maar de nieuwe mens die vanuit zijn menselijke vrije wil kiest voor God in een maximale, totale openheid voor Hem. En vanuit die totale openheid van en voor God ervaart Hij God als niets anders dan LIEFDE voor allen en alles. En vanuit die ervaring van de liefde die God is, wordt Hij zelf liefde. Hij wordt Hij dé Zoon van God, dé ideale mens zoals God de mens droomt in DEZE wereld ,die reeds hier deelt in Gods waarachtige goddelijkheid. Daarom kan Jezus zeggen: wij mij ziet – in deze wereld- ziet de Vader. En of dat zien nu ooggetuige-zijn is tijdens het leven van Jezus of via de woorden van de eerste ooggetuigen die tot ons komen via het evangelie, maakt in wezen weinig verschil. Wie mij `ziet' hier in deze wereld, d.w.z. wij mij leert kennen, ziet de Vader, wij zijn één. Daarom zeggen ook de concilies van Chalcedon en van Nicea: Jezus is waarlijk mens en waarlijk God.
Van die éénheid getuigt trouwens ook Stefanus, de eerste Christen martelaar, in de eerste lezing: Ik zag de MENSENzoon staan in de hemel aan de rechterhand van God.

Deze woorden van Jezus komen eigenlijk wanneer Hij al weet dat zijn uur van sterven nabij is. Daarom vraagt Hij aan de Vader (die Jezus `Abba' noemt, wat eigenlijk een soort verkleinwoord is, een soort niet familiare koosnaam voor `vader', wat weer wijst op zijn zeer betrokken en intieme relatie van Jezus en de Vader), -daarom vraagt Hij aan de Vader- dat zijn leerlingen en zijn volgelingen één met Hem en de Vader mogen zijn. Daarom – wat verscholen in de lezing van vandaag- zegt Jezus dat Hij hen niet alleen achter zal laten als Hij niet meer in deze wereld is, Hij zal hen de Geest sturen, wat wij volgende week dan speciaal vieren.
Ook aan ons vraagt Jezus dat we één zouden zijn met Hem en de Vader.
Dat betekent niet dat we niet verschillend van mekaar mogen zijn of dat we éénheidsworst zouden worden. Er is een grote verscheidenheid in de wereld en een grote verscheidenheid onder de mensen en dat is een boeiende rijkdom die God gewild heeft. Maar dat in die rijke, boeiende verscheidenheid de grondtoon van alles de liefde zou zijn. Dat we dààr één in zijn.