2e zondag in de Paastijd C - 2019

‘Op de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats van de leerlingen gesloten waren uit vrees voor de joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: “Vrede zij u.”’

Zusters en broeders, ’s morgens hebben Petrus en Johannes gezien dat het graf leeg was, en nu zitten ze in Jeruzalem samen met de andere leerlingen achter gesloten deuren, uit vrees voor de joden. Dat is merkwaardig, want zijzelf zijn ook joden. Ze zijn dus bang voor hun eigen landgenoten. Maar ondanks die gesloten deuren komt Jezus binnen en gaat in hun midden staan. Hij komt dus niet speciaal naar Petrus en Johannes die naar Hem op zoek waren, nee, Hij komt naar iedereen.

Hij komt dus ook naar ons, dus moeten we ons afvragen of ook onze deuren misschien gesloten blijven uit vrees voor anderen, ook al zijn dat landgenoten. Anderen die misschien hulp nodig hebben omdat ze arm zijn, of oud, of ziek. Die misschien aandacht vragen, omdat ze voor alles alleen staan, en de problemen of de onverschilligheid waarmee ze te maken hebben niet meer afkunnen. Of anderen die misschien inzet vragen, die goedheid vragen, die gezelschap vragen.

En wat doet Jezus? Het eerste wat Hij zegt is: ‘Vrede zij u.’ Doen wij dat ook: onze medemensen vrede toewensen? Nee, we moeten dat niet letterlijk doen, maar zetten we ons in voor vrede onder elkaar, in ons gezin, in onze familie, in onze buurt, in de Kerk? Drie keer wenst Jezus vrede toe, en dat doet Hij omdat Hij weet dat vrede niet altijd gemakkelijk is. Want vrede kan je alleen in stand houden of tot stand brengen als je kunt vergeven. Vandaar zijn zegening: ‘Als gij iemand zijn zonden vergeeft, zijn ze vergeven. Als gij ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.’ Wees vergevensgezind, zegt Hij, want als je dat niet bent, is vrede onmogelijk. Zijn wij vergevensgezind? Kunnen wij iemand zijn fouten vergeven, ook al zijn ze direct tegen ons gericht?

Hij gaat in hun midden staan, en laat hun zijn handen en zijn zijde zien. Zo groot is Gods meevoelen met menselijk leed dat zijn Zoon Jezus een vreselijke dood heeft moeten ondergaan. Ook aan ons toont Hij dus zijn wonden. God staat immers niet boven ons, en Hij is niet onbereikbaar ver van ons verwijderd. Nee, Hij staat midden onder ons en midden in ons leven. Een leven dat vreugde kent, maar ook verdriet. Dat geluk kent, maar ook pijn en lijden. En daar staan we niet alleen voor, want God staat midden onder ons en Hij voelt met ons mee.

Maar kennen en erkennen wij Hem, ook al staat Hij midden onder ons? En zijn we even eensgezind als de christenen in de eerste lezing? ‘Door de handen van de apostelen geschiedden er vele wondertekenen onder het volk’, hoorden we, en we moeten ons daarbij geen mirakels voorstellen, maar wel het wonder van het geloof in Jezus, het wonder dat grote groepen mannen en vrouwen zich aansloten bij eerste christenen, het wonder dat ze eensgezind waren en voor elkaar zorgden, vooral voor zieken en mensen in nood. En allen werden ze genezen van hun fouten, hun egoïsme, hun onverschilligheid, hun onderlinge vijandigheid. Ze werden mensen die zich spiegelden aan de liefdevolle God, niet aan de God van straf en wraak, maar aan de God van liefde en vrede.

Zusters en broeders, vóór de verrezen Heer aan de apostelen verscheen, zaten ze achter gesloten deuren, door moedeloosheid en pessimisme opgesloten in zichzelf. Misschien overkomt ons dat soms ook: dat we opgesloten zitten in onszelf, in ons verdriet, in ons pessimisme, maar ook in ons egoïsme en onze onverschilligheid. Het zou goed zijn als we, net als de apostelen, tot inzicht zouden komen dat het zonder Jezus niet gaat om iets te maken van ons leven. Iets dat meer is dan onszelf en ons eigenbelang. Iets dat ons verbindt met God, met onszelf en met onze medemensen. En het zou nog beter zijn als we hetzelfde sterke geloof zouden hebben als Thomas die uitriep: ‘Mijn Heer en mijn God,’ en als dat sterke geloof ons even eensgezind zou maken als de eerste christenen. Eensgezind voor God en voor elkaar, vol vreugde en vol dank om de verrezen Heer. Amen.