Thomas, mijn broer

 

Wij hebben een Goede Week achter de rug, waarin het lijden heel sterk aanwezig was. De aanslagen in Brussel op 22 maart, de tweede lentedag, hebben het hart van veel mensen in eigen land en daarbuiten sterk geraakt. Thomas heeft zijn hand mogen leggen op de wonden van veel slachtoffers. Misschien is zijn geloof er nog meer door geschokt en is hij tegelijkertijd gegroeid in liefde en solidariteit. Wij hebben boosheid en broosheid ervaren: de boosheid in het hart van de mens die zijn medemens kan haten en vermoorden; de broosheid van het leven. Gezonde mensen verlaten hun zijn huis, zij gaan naar hun werk, vertrekken op reis. Bij de bomaanslagen kwamen 34 personen om het leven en zijn er 260 gewond.

Pasen neemt niet elke traan en droefheid weg. Weekdag of hoogdag, de ziekten verdwijnen niet, het verkeer maakt slachtoffers, ruzie en vetes gaan niet liggen. Levenslang blijven wij worstelen met het lijden en met de vraag naar het waarom. Het lijden schudt aan ons Godsgeloof. Alle alleluja’s ter wereld kunnen de éne kreet van pijn niet overstemmen.

Pasen en Goede Vrijdag

Elk jaar komt de apostel Thomas als een broeder naast ons staan. Zijn naam is Didymus, de tweeslachtige, aarzelend tussen niet-geloven en geloven. De twijfel die hij voorlegt klinkt elk jaar anders omdat onze eigen vragen ook van jaar tot jaar wijzigen. Wij hebben moeite met de verrijzenis omdat wij zo veel lijden zien. Thomas redeneert eerder anders. Hij gelooft maar in de verrezen Heer, wanneer hij inziet dat zijn verrijzenis het lijden niet negeert. Hij treedt naar voren als degene die de anderen oproept om het lijden te aanvaarden. Thomas kon er niet bij dat zijn gezellen met zoveel vreugde verklaarden dat Jezus verrezen was. Thomas wou zeker zijn dat de verrezen van Pasen dezelfde was als degene die op Goede vrijdag aan een kruis stierf. Er zijn Thomassen die zoveel leed hebben gezien dat zij niet meer kunnen geloven. Er is zoveel leed in de wereld, dat wij bijna niet kunnen verstaan dat mensen vrolijk kunnen zijn. Zo dikwijls zeggen wij bij een contact met lijden, zelfs al vernemen wij het maar zijdelings langs de media en op het Tv-scherm: “zoiets zo niet mogen bestaan”.

Zon doorheen de mist

Maar er zijn ook Thomassen, die veel leed zien en die hun hand in en op de wonden leggen. Juist door wonden aan te raken en te verzorgen, brengen zij verrijzenis. Dit deden de apostelen van in de allereerste maanden na hun ontmoeting met de Verrezen Heer en in de kracht van de Geest van Pinksteren. “Door hun handen geschiedden er vele wondertekenen onder het volk” (Hand, 5, 12).

Thomas, de man die stoort

Thomas raakt wonden uit. Hij gaat om met zwakke mensen. Daar vindt hij zijn geloof in de mens en in de helende aanwezigheid van God. In Duitsland staat een oecumenische groep achter het initiatief van de Thomas-Messe, dat zijn oorsprong heeft in Finland en bedoeld is voor zoekende mensen.

Rustige repetitief gezongen liederen; in het middengedeelte van de dienst is een zegening ingebouwd, waarin de aanwezigen naar wens een zalving van de handen en van het voorhoofd kunnen vragen. Het zijn tekenen van toewending en heling. Er is gelegenheid om zijn zorgen uit te spreken. Aan een klaagmuur kunnen positieve en negatieve gevoelens geuit worden. De gebedskaarsen drukken verlangen en vertrouwen uit. Deze dienst is een teken hoe de figuur van Thomas omwille van zijn zorg om wonden aan te raken mensen blijft aanspreken

Maar het gebaar van Thomas roept evenwel tegenstand op. De Duitse dramaturg en beeldhouwer Ernest Barlach (1870-1938) heeft dit ondervonden tijdens het nazistisch bewind. Zijn beelden vallen op door hun eenvoud en expressie. Barlach tekende en beeldhouwde meestal bedelaars, dompelaars, blinden, lammen. Na de eerste wereldoorlog was hij gevraagd om een aantal gedenkmonumenten te maken voor de gesneuvelden en slachtoffers van de oorlog. Voor deze monumenten beeldhouwde hij geen heldenfiguren, maar mensen door het lijden getekend. Voor het grafmonument in de hoofdkerk van Gustrow maakte hij een zwevende engel. De nazi’s bevolen om dit kunstwerk te verwijderen en te vernietigen. Enigermate als voorbereiding op het ontwerp van de ‘zwevende engel’, schiep Barlach het prachtig beeld van de ontmoeting en het weerzien van Christus met de ongelovige apostel Thomas. Hij gaf het de titel “Das Wiedersehen”. Christus trekt Thomas op en sterkt hem in zijn geloof. Vooral tegen dit werk van Barlach hadden de nazi’s heel veel bezwaren. Het paste niet bij het idee van het heldenvolk. Op de tentoonstelling van ‘ontaarde kunst’ behoorde het beeld Das Wiedersehen van Christus en Thomas tot de verguisde kunst. Een held van het ‘Herrnvolk’ valt niet op zijn knieën. Hij erkent geen God boven zich en hij kiest zeker geen partij voor de arme, de zieke, de gewonde, laat staan voor iemand van een ander ras (Tom Crepon, Leben und Leiden des Ernst Barlach, Leipzig, 1990).

De achtste dag

De Thomas van de achtste dag is een brugfiguur. Hij staat tussen de apostelen die op de avond van de eerste dag, op Pasen zelf, reeds de verrezen Heer mochten zien en wij die zoveel eeuwen later verlangen naar een ontmoeting met Christus. Tijdens het laatste avondmaal had Thomas al de bede geuit, die schuilt in het hart van elke gelovige: “Toon ons de Vader”.

 

“Thomas was er niet bij, wij ook niet. Waarom die aparte vermelding van Thomas? Omdat ook anderen er niet bij waren, wij allen. De opbouw van het verhaal nodigt ons uit om ons te identificeren met Thomas, in zijn twijfel en in zijn geloof. Ook wij hebben niet gezien. ‘Toch wel’, antwoordt het verhaal. Acht dagen later opnieuw op de eerste dag van de week komt Jezus. Voor Thomas, voor mij. Zij die er niet bij waren, zijn er toch bij, telkens weer, als zij bijeenkomen acht dagen later. In de liturgie horen ze de vredewens van de Heer en steken ze hun hand uit om zijn wonden te betasten” (F. Cromphout, God is een verhaal, pz. 59).

Wij zijn stappers tussen twee werelden, kijkend naar het verleden, naar de geschiedenis van tweeduizend jaar christendom en nu op weg doorheen dit derde millennium naar een toekomst, een aardse en een hemelse. Christenen stappen als pelgrims langs de stoffige straten van de wereld, voorbij de huizen van de mensen, ziekenhuizen, kerkhoven en crematoria, cultuurpaleizen en dancings, winkels en gevangenissen, scholen, bedehuizen en kantoren, bereid om in het spoor van Jezus zieken te genezen, moedelozen moed in te spreken en te genieten van het glas van de vriendschap. Zij zijn bewust van hun eindigheid en sterfelijkheid en vertrouwend op Gods aanwezigheid onder hen. Hij legt nog steeds zijn hand op onze schouder en spreekt: “Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. Ik ben degene die leeft; ik was dood, maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid” (Apok. 1, 17-18).

Op onze weg ervaren wij zoveel eindigs en zondigs, zoveel provisorisch en kwetsbaars, maar ook zoveel schoons en hoopvols. Op deze weg laat God ons niet alleen. Hij kwam bij Thomas en hij komt bij ons. Hij is er elke achtste dag, wanneer twee of drie in zijn naam bijeen komen, wanneer wij in de eucharistie zijn woord beluisteren en Hem ontvangen als brood van eeuwig leven. Eucharistie is het gastmaal, waar Christus genuttigd wordt, zijn lijden herdacht en waar hij ons naar de toekomst richt. Zij is de herinnering aan zijn lijden en verrijzenis en ze is voorsmaak van de uiteindelijke voltooiing. Zij geeft hoop, omdat Jezus door zijn overwinning op de dood een nieuw begin heeft gemaakt.

In de eucharistie herhaalt de Heer zijn groet en vredeswens van de eerste en de achtste dag: “Vrede zij u”. Dank zij Thomas weten wij dat Jezus ons met deze groet blijft uitnodigen wonden te betasten en ze te verlichten. Wanneer de Heer komt in de eucharistie, mogen wij de woorden van Thomas tot de onze maken en biddend zeggen: “Mijn Heer en mijn God”. Wij mogen de Heer vragen dat hij ons wil sterken om als kwetsbare mensen naar gekwetste medemensen toe te gaan.