Op de avond van de eerste dag (20,19)

Hoe hebben de leerlingen de eerste Paasdag beleefd? Vol onzekerheid. Zij zullen teruggeblikt hebben en verteld over wat Jezus gedaan en gezegd had. Ze hebben gesproken over zijn zo tragisch einde. Ze zullen elk eigen accenten gelegd hebben. Ze hadden zulke uiteenlopende berichten gekregen. Herhaaldelijk hebben ze gedacht aan wat Maria Magdalena hun was komen zeggen. Zij zullen het gerucht gehoord hebben dat zij er van beschuldigd werden het lijk geroofd te hebben (Mt. 28,13). Petrus had het lege graf gezien. Hij was er naar toe gesneld met de geliefde leerling. Zij hadden later Maria Magdalena nog eens over de vloer gehad om hun te zeggen dat Jezus leeft. Ze waren volgens Lucas erdoor in de war gebracht (Lc. 24,22). Vrienden uit hun groep waren al weggegaan, terug naar huis.

Zij hadden in de avond, en misschien de ganse dag door, de deuren goed gesloten. Zij hadden vrees. Wie vreest, sluit zich op. Vreesden ze dat de Joden hen zouden komen uitmaken en uitlachen, omdat het nu gedaan was met de Nazarener? Misschien zouden ze hen komen beschuldigen van lijkroof en grafschennis. Daar komt meteen Jezus binnen. Er wordt niet gezegd dat hij muren heeft doorbroken. Maar dat hij in hun midden is. Hij is niet meer onderworpen aan fysieke wetten en beperkingen, behorend bij onze lichamelijke conditie. Zijn ze slachtoffer van een collectieve inbeelding? Zij zien zijn wonden en ze horen hem spreken. Jezus geeft zich te zien. Dit is voor hen bron van vreugde. Vreugde ontstaat door een ontmoeting. Ze is uitgelokt door een blije verrassing. Dit onderstrepen zowel Lucas als Johannes. Vreugde is de reactie op de confrontatie van Jezus, die terechtgesteld was en als een boosdoener buiten de stadspoort gestorven. Deze staat nu in hun midden.

Christelijke vreugde is paasvreugde. Ze heeft de klanken van het Exultet (Paulus VI, brief over de vreugde, Gaudete in Domino). Die vreugde klonk al op Palmzondag, wanneer we met palmen wuifden en Jezus bij zijn intocht in Jeruzalem mochten begroeten. In zijn homilie op palmzondag verklaarde paus Franciscus de reden van deze vreugde: “Vreugde omdat wij met hem mogen optrekken. Hij is ons nabij, aanwezig in ons en midden onder ons als vriend, als broer, als koning, als een lichtbaken voor ons leven. Jezus is God, maar heeft zich vernederd om met ons op weg te gaan. Hij is onze vriend, onze broer. Hij is licht op onze weg.” “Vreugde”, het eerste woord dat paus Franciscus wou meegeven bij het begin van de Goede Week. “Vreugde, wees geen triestige mannen en vrouwen. Een christen mag dit nooit zijn. Laat je niet ontmoedigen. Onze vreugde steunt niet op wat wij bezitten. Onze vreugde ontstaat door de ontmoeting met de persoon van Jezus. Door hem zijn we niet meer alleen, zelfs niet in moeilijke omstandigheden en wanneer problemen en hinderpalen op de weg onoverkomelijk lijken. En deze zijn talrijk. Op die momenten kan de vijand opdagen, de duivel, zo vaak vermomd als een engel, die ons listig zegt niet te luisteren naar Jezus. Laten we Jezus volgen. We stappen met hem mee, wij volgen hem. Maar we weten vooral dat hij met ons meegaat, dat hij ons op zijn schouders neemt. Bij hem bevindt zich onze vreugde, de hoop die we in de wereld mogen uitdragen. E, per favore, aub, laat je deze hoop niet afnemen, deze die Jezus ons geeft” (Paus Franciscus, Palmzondag 2013).

Jezus komt bij de elf en bij ons met een vredesgroet en een vredesgeschenk. Shalom, salem. Hij zelf is dit geschenk van vrede. Hij brengt hun vrede na de pijn bij zijn aanhouding, vrede na hun vlucht en verraad. Die ontmoeting met de verrezen Jezus zet hen opnieuw in beweging. De verrijzenis van Jezus gaat gepaard met een zending. Er is geen gemeenschap met Christus, of deze neemt ons onmiddellijk in zijn dienst” (Bonhoefferbrevier, 11 april). Hij was en blijft gezonden door de Vader. Hij neemt zijn leerlingen op in zijn zending. Hun roeping van vroeger gaat verder. Ze wordt bevestigd; ze worden gezonden. Deze woorden van Jezus houden de missionaire dimensie in de Kerk wakker. De Kerk heeft haar oorsprong in de zending van de Zoon en de zending van de heilige Geest. Zij bestaat om te evangeliseren. Zij kan zich nooit in zichzelf opsluiten (Benedictus XVI, boodschap wereldmissiedag 2011).

Maria Magdalena werd, na haar ontmoeting in de tuin, gezonden naar de leerlingen. Op de paasavond zendt Jezus zijn leerlingen om verder te zetten wat hij heeft gedaan. Zijn bijzonderste taak was om vergeving brengen en verzoening te bevorderen. Jezus blaast over zijn leerlingen de heilige Geest. Samen met de Vrede is dit zijn Paasgeschenk. Het inblazen van de Geest herinnert aan de scheppingsdag, waarop God Adam de geest inblies. Op Pasen schenkt Jezus, de nieuwe Adam, ons zijn Geest. In het vierde evangelie is Pasen tevens de dag van Pinksteren. Zo kunnen we op Pinksteren opnieuw het evangelie van de Paasavond beluisteren.

Achteraf vernemen we dat de groep van de apostelen onvolledig was. Thomas was er niet bij. Hoorde hij bij degene die het reeds hadden laten afweten? Hij, de vraagsteller, gaf geen krediet aan wat Maria Magdalena had verteld. Hij geloofde evenmin in wat de leerlingen hem vertelden. Thomas is voor ons een tussenschakel. Hij is van de groep van de apostelen en hij mag op de achtste dag zelf nog de Verrezen ontmoeten. Thomas verenigt twee niveaus in de tijd; de tijd toen Jezus bij zijn leerlingen was en deze, waarin Jezus weg is.

Wij zijn van de daaropvolgende generatie, helemaal aangewezen op wat de getuigen ons vertellen. Wij mogen zoals Thomas onze vragen stellen. Naast en in elke gelovige zit een twijfelaar. De gelovige heeft vragen en mag ze stellen. Hij vreest het verstandelijk onderzoek niet. Hij is degene die kan knielen om de Heer te (h)erkennen.

Wij kunnen bij degenen behoren die geprezen worden om hun geloof. Wat zouden we geweten hebben van Jezus zo de eerste generatie christenen had gezwegen? Wat wordt de volgende generatie als we niet leven van de trouw van hen die ons in het geloof zijn voorgegaan? Wij behoren tot de anonieme getuigen waarover Thierry Bizot spreekt, schrijft en filmeert: “De kerk beschikt over schatten die niet vergaan. Eerst en vooral het woord van God. Dat gaat niet voorbij en is revolutionair. Dat zal hoe dan ook het hart van mensen blijven beroeren. De tweede schat zijn de mensen. Er zijn ongelooflijk prachtige christenen. Zelfs in het ontkerstende Frankrijk sta ik er versteld van hoeveel groepjes er bestaan, hoeveel mensen er bijeenkomen voor een gebed, een Bijbellezing, een spirituele activiteit… Er is veel honger en dorst bij de mensen en het Woord van God zal zijn weg vinden” (Tertio, 2 nov. 2011).

 Bij elke eucharistieviering komt de Verrezen Heer in ons midden. Wij danken en prijzen de Vader omdat Jezus nu leeft bij de Vader en ook heel dicht bij ons is (Eucharistisch gebed X).