18e zondag door het jaar C

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

Het leven is kort. Alles is ijdelheid, zegt de Prediker. Bezit is vergankelijk. Eigenlijk is alles maar geleend. Geen enkel bezit kan je leven veilig stellen. En je kunt het toch niet meenemen. Want in je doodshemd zitten geen zakken. Deze en soortgelijke wijsheden zeggen we tegen elkaar op diepbezonnen momenten, of als we zwaar getafeld hebben. Ik bedoel: er zijn van die verzadigingspunten in ons leven, als we diep in onszelf keren, of als we volgegeten achteroverliggend met elkaar peinzen. Ik denk dat we het op zulke ogenblikken ook nog oprecht menen. Maar het zijn luxemomenten. Zulke dingen zeg je als je vol zit. Als je niks tekort komt. Zulke dingen zeg je in de kerk na het lezen van Lucas 12. Maar zodra straks de collecte langs komt houden we de hand al weer wat steviger op de knip.

Het ging bij Lucas over twee broers die ruziën om een erfenis. We zouden het zelf kunnen zijn, op elk moment dat ons eigen bezit of eigenbelang in het geding is. En als verongelijkte broer roep ik wijze rabbi Jezus als scheidsrechter bij onze belangenstrijd. Als je er samen niet uitkomt, probeer je je gelijk te verlengen met de mening van een ander. Je zou verwachten dat Jezus maar één advies heeft: delen! Delen is immers christelijk en ook nog fatsoenlijk. Maar er komt een heel ander verhaal:

Fijnzinnig prikt Lucas de hebberigheid van de rijke door. Want wat heb je nog als je rijkdom hebt? Dan heb je (als je het verhaal zorgvuldig leest) iemand die alleen maar ‘ik' weet te zeggen. Is je dat opgevallen? Die rijke man met schuren vol: ‘Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte. Dit ga ik doen. Ik breek mijn schuren af... Daar in zal ik... Dan zal ik tot mezelf zeggen...'; zesmaal ik(!).

Ik heb in mezelf gesproken. Ik ademde enkelvoud. Ik kan alleen maar ‘ik' zeggen. De anderen bestaan niet voor mij. Alsof het allemaal om mezelf draait in het leven. Bezit kan blijkbaar eindeloos isoleren en op jezelf terugwerpen. Op den duur vertrouw ik alleen nog maar op war in mijn voorraad schuren ligt opgeslagen. Daar maakt Lucas zich kennelijk op de eerste plaats zorgen om. Niet dat bezit zo verkeerd is. Geld stinkt niet (om maar een andere volkswijsheid te debiteren). Geld laat zich uitstekend inzetten voor goede doelen. Ik ken schatrijke mensen die in kerkelijk verband maandelijks bij elkaar komen om - met heel veel zorg voor anderen - te kijken wat ze nu het beste kunnen doen met hun geld, voor het welzijn van de armsten. Ik ken een parochiaan - ook rijk - die op een goede dag zei: Ik ben te rijk. Ik heb 200.000 BEF per jaar over. Kan ik die via de parochie aan het maatschappelijk werk in de stad geven, zodat ze terecht komen bij mensen die het echt nodig hebben? Het ligt niet aan het geld. Het gaat over ons, die er wel of niet over beschikken. Lucas heeft wat met het thema arm en rijk. Hij schrijft er maar liefst achttien keer over. En daarbij gaat het kennelijk niet alleen over een eerlijke herverdeling van de beschikbare goederen. Hij is niet voor of tegen; ook armoede is een reëel gevaar. Geld kan mijn leven afstompen en verzieken. Het kan mijn leven rijk maken. Lucas heeft net zoveel medelijden met de rijke als met de arme. Aan beiden stelt hij de vraag: Waar leef je van? Waar bouw je op? Waar vertrouw je op?

Wat is mijn grootste rijkdom? Als ik mezelf die vraag doodeerlijk stel, dan weet ik dat dat niet mijn bankrekening is. Niet wat ik heb opgeslagen in mijn leven als bezit (ook al zit ik er stevig aan vast). Niet goud of zilver of brons, waar je voor tot het uiterste van je krachten zou gaan...

Wat is mijn grootste rijkdom? Ik leef van mensen. Ik kan niet leven in enkelvoud. Ik bouw eigenlijk alleen maar op anderen. Ik bouw op jou, op een ander, op menselijke nabijheid, op iemand die tegen me zegt: Wat fijn dat jij er bent! En wanneer zie ik je weer? En wil jij er zijn voor mij? Ik zou me geen raad weten als dat er niet meer was. Ik bouw en vertrouw op de God die het zo gemaakt heeft, dat wij er mogen zijn voor elkaar. Ik geloof in God die het zó gemaakt heeft en zo bedoeld heeft, dat mensen leven van elkaar.

Twee broers die vechten om hun erfenis. Het hadden ook twee zussen kunnen zijn, of man en vrouw, vriend en vriend, volk en volk. IJdelheid, zuchtje wind, zolang je blijft vechten voor alleen je eigen ik. Rijkdom, rijk van God als alles wat je hebt en wat je bent in dienst staat van 'wij', van elke mens die snakt naar leven. Dat we zo vrij mogen zijn, voor elkaar.