Zolang er nog gebeden wordt (2010)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

AFDINGEN

Een huiveringwekkend verhaal. Abraham probeert de Eeuwige te overreden. Hij doet het edelmoedig en sluw, en hij lijkt het pleit te winnen. Het lot van een hele stad hangt van hem af. Je hoort in zijn gebed iets van de afding-cultuur op een Oosterse bazaar. God dreigt Sodom te vernietigen. Sodom moet ergens ten zuiden van de Dode Zee gelegen hebben in een verzengend gebied, vol zoutkristallen die het verdampte water van het meer had achtergelaten. Een vulkanisch gebied ook, onrustig en geplaagd door aardschokken. De stad Sodom stond voor alles wat slecht was in de ogen van Israël. De moraal van de mensen, hun eetgewoontes en eredienst waren een gruwel in hun ogen. Een stad vol genotzuchtige, egocentrische, decadente mensen, een verwende stad; geen goed mens zou lijden onder zijn ondergang, zou je denken. Maar Abraham, de ‘man van vele volkeren', lijdt wel degelijk! Als hij hoort dat God de ondergang van Sodom overweegt, schrikt hij. Dat kan toch niet! Een hele stad verdelgen! Stel dat er 50 rechtvaardigen wonen!? Die laat je toch niet ondergaan met de zondaars! ‘Tuurlijk niet!', stelt God hem gerust. ‘Als er 50 rechtvaardigen zijn, spaar Ik de stad.' De opluchting bij Abraham duurt maar even. Hij kende wel enkele inwoners van Sodom; hij had er familie wonen. Hij probeert ze snel te tellen maar is niet zeker van zijn zaak. ‘Als ik die 50 nu niet helemaal haal? Als daar 5 aan ontbreken, zult u dan omwille van die vijf-te-weinig de rechtvaardigen vernietigen met de zondaars?' ‘Tuurlijk niet', zegt God. ‘Als er 45 rechtvaardigen zijn, spaar ik de stad.' ‘En als het er maar 40 zijn?', waagt Abraham opnieuw. Hij is een held. Hij neemt het op voor de mensheid. Hij weerstaat zijn God. ‘En als er maar 30 goeie mensen zijn?' ‘Of 20?' ‘Of tien?' ‘Als er tien rechtvaardigen zijn, spaar ik de stad.' Zo eindigt het verhaal. En - weten we -, de stad werd niet gespaard.

TIEN

Bram mag dan een gewiekste koopman zijn in zijn onderhandelingen met God, als Nederlander denk je dan toch: had hij niet nog even verder moeten bieden? Stel er leefde in de stad maar één rechtvaardige? Zou God dan omwille van die ene de stad niet moeten sparen? Dat hoop je toch!
Een eredienst in de synagoge kan geen doorgang vinden als er minder dan 10 mannen van minstens 13 jaar, aanwezig zijn. Klinkt dit door in het verhaal? Zegt het eigenlijk dat God de stad spaart zolang er op de Sabbat nog gebeden wordt in de stad? God heeft geduld met de zondaars, zolang er in de wereld nog gebeden wordt...

GEBED

Een van die mensen die hun gebed tot God richtte, was Jezus van Nazareth. Vandaag hoorden wij hem bidden. Zijn gebed is niet lang. Jezus zegt eenvoudig: ‘Vader, pappa'. God is niet Iets-dat-er-ergens-wel-moet-zijn, God is geen beginsel, geen oerknal, geen bestaansvoorwaarde, geen ‘intelligent design'. Misschien is hij dat allemaal ook, maar Jezus noemt hem Vader. Vervolgens vraagt hij niet om een lang leven, niet om aanzien, niet om zielenrust voor zijn vader, niet om troost voor zijn moeder. Jezus die voortdurend met zieken bezig was, noemt hen niet in zijn gebed. Hij bidt ook niet om de ondergang van Rome. Jezus drukt driewerf zijn verlangen uit naar Gods koninkrijk. Dat is zijn gebed: ‘Uw wil..., Uw Rijk...., uw Naam...!' Niet mijn wil, niet mijn verlangens zullen me gelukkig maken, maar uw naam, ‘vrede en gerechtigheid.' En hij geeft er drie voorbeelden van, van die wil van God: het nodige brood voor iedereen, vergeving en barmhartigheid en het terugwijken van het kwaad.
Er is hoop voor de wereld, zolang er mensen zijn die verlangen naar Gods koninkrijk, die dromen van gerechtigheid, van vrede en brood. Voor dat gebed hoef je niet met zijn tienen te zijn. ‘Waar er twee in mijn naam verenigd zijn, ben ik in hun midden.

ZEELEEUWTJE

Lieve kinderen. Samantha ging de eerste communie doen. ‘Nu moeten jullie een mooi gebedje maken', zei de juffrouw. ‘Kun je dat?' Samantha knikte heftig. ‘Zeker kan ik dat. Makkie. Gebedje maken, niks aan!' ‘Lieve God', begon ze. ‘Geef me asjeblief een konijn.' Zuigend op haar pen dacht ze na. Toen streepte ze ‘konijn' door en maakte ervan: ‘een hondje'. ‘Lieve God, geef me asjeblief een hondje.' Ze keek piekerend naar het plafond. Toen streepte ze ‘hondje' door en maakte er ‘zeeleeuwtje' van. De juf haalde de gebedjes op. Want gebedjes op school gaan niet naar God maar naar de juf. De juf had een rood potlood. Ze zette een groot vraagteken bij ‘zeeleeuwtje'. ‘Wat moet je met een zeeleeuwtje?', vroeg ze aan Samantha. ‘Waar moet-iet slapen? En hoe kom je elke dag aan 20 kilo verse vis?' Beteuterd streepte Samantha ‘zeeleeuwtje' door en maakte er ‘hondje' van. ‘Je moet God niet zoveel vragen. God is geen sinterklaas! Je moet aan God vragen: Wat wilt U eigenlijk van mij?' ‘Dat vind ik gek', riep Samantha spontaan. ‘God weet toch wat hij wil. Dat kan hij toch zelf doen!' ‘Nou,' zei de juf, ‘God heeft hij jou nodig. God kan een konijntje niet aaien, daar ben jij voor!' Samantha streepte ‘hondje' door en maakte er ‘konijntje' van.