Zusters en broeders,
Vandaag horen we een van de bekendste parabels uit het evangelie, namelijk die van de barmhartige Samaritaan. We hebben die parabel al dikwijls gehoord en waarschijnlijk kennen we hem ook goed, maar toch blijft hij ons uitdagen, want hij spreekt ons als leerling van Jezus direct aan.
Het begint met een wetgeleerde die Jezus vraagt wat hij moet doen om het eeuwig leven te verwerven. Zoals bijna altijd, laat Jezus hem zelf het antwoord geven. Een antwoord dat elke jood trouwens kent: “Gij zult de Heer uw God beminnen, en uw naaste gelijk uzelf.” Waarop Jezus zegt: “Goed geantwoord. Doe dat, en gij zult leven.”
Maar dan wil de man zichzelf verantwoorden, dus vraagt hij wie zijn naaste is, en daar begint het echte verhaal. Want Jezus geeft geen definitie, Hij vertelt een verhaal over een man die onderweg beroofd en halfdood achtergelaten wordt. Een priester komt voorbij, ziet hem, maar gaat verder. Ook een leviet gaat in een boog om hem heen. Dan komt er een Samaritaan, en dat is iemand van wie niets positiefs verwacht wordt, want joden en Samaritanen konden elkaar niet uitstaan. Maar het is net die gehate man die de beroofde man verzorgt, hem in een herberg verder laat verzorgen, en daar ook serieus voor betaalt.
Precies dat is de verrassende pointe van het verhaal. De vraag van de wetgeleerde was immers: “Wie is mijn naaste?” Maar Jezus draait de vraag om: “Wie is voor die beroofde man een naaste geweest?” In plaats van af te bakenen wie onze naaste is, zegt Jezus dus: Wees zelf een naaste.
En dat is een diepgaande ommekeer. Als je evenveel van je naaste houdt als van jezelf, stel je geen eisen, vraag je je niet af of hij of zij je hulp wel verdient, maar vraag je gewoon: “Wat kan ik voor u doen?” En dat is de vraag die Jezus altijd zelf stelt wanneer mensen een beroep doen op Hem. Die Samaritaan is dus een voorbeeldig antwoord op die vraag, zelfs een wegwijzer: hij doet wat hij kan. Hij stopt, verzorgt de man, brengt hem naar een herberg, en belooft terug te komen en alle onkosten te betalen.
Zoals altijd moeten wij ons afvragen welke rol wij willen spelen in zo’n verhaal. Het antwoord is heel eenvoudig: we worden uitgedaagd om zelf een Samaritaan te zijn. In onze straat, op ons werk, in onze familie, in het woonzorgcentrum … Waar ook: overal zijn er mensen die gekwetst zijn, letterlijk of innerlijk. Mensen die psychisch gevallen zijn. Mensen die langs de kant liggen, soms onzichtbaar. En de vraag is niet: “Is dat mijn naaste?” maar: “Ben ik een naaste voor hem, voor haar?” En ja, soms maken wij, net als die priester en die leviet, wel eens een boog voorbij een mens in nood. Omdat we het druk hebben. Omdat we denken: ik weet niet wat ik moet zeggen. Omdat we bang zijn. Misschien omdat we geen zin hebben om te helpen. Maar Jezus zegt niet: Wees perfect. Hij zegt: Laat je raken. Doe iets.
Zusters en broeders, in de tweede lezing zegt Paulus: ‘Christus Jezus is het beeld van de onzichtbare God’, en dat is niet niets. Wat Jezus doet, is dus wat God doet. Wat Jezus vertelt, is wat God vertelt. Wat Jezus ons leert, is wat God ons leert. Vandaag leert Hij ons dat we ons niet moeten afvragen wie onze naaste is, maar wel dat we zelf een naaste zijn, net zoals die Samaritaan. En dat kunnen we elke dag in ons leven. Misschien komen wij deze week iemand tegen die ons nodig heeft. Iemand die verdriet heeft, die zich alleen voelt, die buiten beeld valt, die zijn verhaal wil vertellen. Iemand die gewoon aandacht nodig heeft. Durven we dan even stilstaan? Even luisteren, helpen, een woord van troost spreken? En zo zien we dat de weg naar het eeuwig leven niet geplaveid is met grote woorden, maar met kleine daden van aandacht, van hulpvaardigheid, van barmhartigheid. Laten we dus niet vragen: “Wie is mijn naaste?” maar: “Voor wie mag ík vandaag, net zoals Jezus, net zoals die Samaritaan, een naaste zijn,?” Amen.