Twee profeten uit het Eerste Testament staan op het bovenste register van het gesloten Gentse retabel van Het Lam Gods. Het zijn Micha en Zacharia. Beiden komen uit de groep Kleine Profeten. “Het behoort tot de oudste christelijke traditie dat de komst van de Messias, die zijn volk moest redden, op raadselachtige wijze voorspeld was. Het Nieuwe Testament zelf had die voorspelling gelezen bij verschillende profeten van het Oude Testament” (P. Schmidt, Het Lam Gods, p. 69-70). In de halfcirkelvormige lunetten is links de profeet Zacharia afgebeeld, rechts Micha. Op de Latijnse banderollen staan teksten die met de komst van de Messias betrekking hebben. Voor Micha is het zijn tekst: “Uit u zal ontspruiten die heerser zal zijn in Israël” (Mich. 5,2) en voor Zacharia de tekst: “Jubel luid, gij dochter Sion, juich, want zie uw koning komt” (Zach. 9,9). Matteüs wendt deze tekst aan wanneer hij de intocht van Jezus beschrijft op Palmzondag (Mt. 21,5). Johannes maakt gebruik van een ander woord van de profeet Zacharia. Hij sluit er het drama van Goede Vrijdag mee af. Een soldaat had met een lans de zijde van Jezus doorboord en er vloeide bloed en water uit. Dan haalt de evangelist het woord van Zacharia aan: “Ze zullen hun blik richten op hem die ze hebben doorstoken” (Joh. 19,37).
De profeet Zacharia zou in Jeruzalem geleefd hebben op het einde van de zesde eeuw vóór Christus. In de stad kwam de bouwwerf voor de tweede tempel moeizaam op gang. De profeet wijst ontmoedigde mensen op Gods blijvende trouw. Zijn boodschap is terug te vinden in het eerste deel van het boek Zacharia (Zach. 1-8). Het tweede deel dateert uit een latere tijd en de blik is gericht op een glorieuze eindtijd. Kan er een mooiere tijd zijn als deze waarin een ganse stad en een gans volk vervuld is met een geest van mededogen, welwillendheid, gebed en inkeer? Elke tijd heeft mooie en donkere kanten. Geen twee periodes zijn gelijk. Karl Jaspers sprak over Die Achse der Weltgeschichte, een axiale periode, een spiltijd, waarin de mensheid grote geestelijke revoluties meemaakt. Droomt de profeet Zacharia daarvan? We verheerlijken soms een voorbije periode, omdat daarin meer gemeenschapszin zou zijn geweest, een grotere behulpzaamheid, meer zin voor de religieuze dimensie en cohesie. We stellen dit tegenover een tijd van meer individualisme, hardheid, relativisme. In iedere tijd gaat nochtans Gods genade naar iedereen die eerbiedig met hem leven. Bij allen hopen we op een toekomst met meer harmonie, meer rechtvaardigheid, meer solidariteit. Wat doe ik zelf om een klimaat van welwillendheid en mededogen te ontwikkelen en te bevorderen?
De schrijver van het boek Zacharia spreekt over een raadselachtig iemand, een figuur die zal doorstoken worden. Wie was die man, die priester, die herder, die werd doorstoken en nadien geëerd? Welke historische omstandigheden liggen aan de dood van deze man? Misschien denkt de schrijver aan het lot van de Lijdende dienaar uit de Deuterojesaja. Het lijkt tegenstrijdig dat men eerst iemand doodt en hem daarna huldigt. Een gewelddadige dood van een mens kan een schok betekenen. Zowel bij de moordenaar en zijn opdrachtgever als bij hen die doorheen de gewelddadige dood van een mens beter de zin en inzet van diens leven vatten. Dit verschrikkelijk einde kan een keerpunt betekenen en ons bewust maken van de hardheid van ons hart. Dit is gebeurd bij de dood van Jezus op Calvarie. Een man, samen met Jezus gekruisigd, bidt om ontferming. Jezus zegt hem dat hij met hem in het paradijs zal komen. Een Romeinse soldaat belijdt onder het kruis dat Jezus een rechtvaardige was. Een aantal toeschouwers sloegen zich op de borst. Een doorstoken man brengt een ommekeer. Zijn kruis is het teken, waarnaar wordt opgezien. Zacharia hoopt op een goede herder en koning voor de eindtijd. “Is de eschatologische koning van Zacharia welkom bij ons? Zijn wij op zoek naar een herder die ons de weg wijst? Of willen we die weg zelf bepalen? Verlangen wij een heerser die ons plaatst in de richting van de ene, ware God? Of mag iedereen zich zijn eigen god maken? Is de tekst van Zacharia in onze context eigenlijk wel een heilsaankondiging?” (Godsspraak, p. 147)
In het evangelie zijn de leerlingen van Jezus bij de eerste om voor hem te kiezen. Petrus legt zijn belijdenis af. Jezus is voor hem de gezalfde. Hij zegt dit nadat de leerlingen in Galilea Jezus hebben zien optreden, zijn boodschap gehoord en veel van zijn goede daden hebben meegemaakt. Jezus laat hen verstaan dat zij aan die belijdenis moeten vasthouden wanneer de moeilijkheden komen en wanneer hij als de Messias miskend wordt, tegenkanting ondervindt lijdt en sterft. Zullen ze dan nog naar hem opzien? Voor Petrus was het niet gemakkelijk om de opdracht die hij van Jezus kreeg goed op te nemen. Hij heeft gefaald. Petrus kreeg drie beloften van Jezus: “Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen” (Mt. 18,8). Lucas maakt van die uitspraak geen melding. Jezus zei bij het avondmaal: “En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken” (Lc. 22,32). De derde opdracht staat bij Johannes: “Weid mijn lammeren” (Joh. 21,15). Naast deze beloften, die hij van Jezus ontving, staan de verzoekingen en de beproevingen. Ze tonen zijn falende, menselijk kant. Een eerste misstap was dat Petrus Jezus wou afhouden van zijn tocht naar Jeruzalem (Mt. 16,22). Hij wou voor Jezus geen lijdensweg en hoopte op een triomfalistische weg. De tweede misstap is dat Petrus Jezus verloochende. Elke evangelist maakt daarvan melding. Een derde verzoeking was dat hij zich wou inlaten met het lot van Johannes, nieuwsgierig en misschien jaloers. Hij kreeg daarop van Jezus de vraag: “Is dit misschien uw zaak of hij in leven blijft tot ik kom” (Joh. 21,22). H. Küng gebruikt met zijn scherpe pen graag deze Petrinische verzoekingen om de paus de levieten te lezen (H. Küng, Is de kerk nog te redden? p. 179). Het zijn vragen aan elkeen van ons. Beleven we ons christen-zijn als dienst, zijn we bezorgd om een geest van welwillendheid en gebed? Kijken we echt naar degene, die welke dag doorheen onze ontrouw kunnen doorboren? Naar wie zien we op?
Een toemaatje: Kruisen schilderen en dragen Kardinaal Bergoglio is nog niet in de Antwerpse kathedraal geweest. Gevraagd naar het mooiste schilderij noemt hij de witte Kruising van Marc Chagall. Na een bezoek aldaar zal hij wellicht de ereprijs geven aan Pieter-Paul Rubens. Terecht zegt hij dat de verheerlijking van het lijden in de Kerk sterk afhangt van tijd en cultuur. “De witte Kruisiging van Chagall, een gelovige jood, is niet wreed maar juist hoopvol. De pijn wordt daar op een serene wijze afgebeeld. Naar mijn oordeel is het een van zijn mooiste schilderijen” (Paus Franciscus. Leven en denken van Jorge Bergoglio, Halewijn, p.45). In het interview brengt Bergoglio een vrolijke noot aan, misschien om het gesprek wat luchtiger te maken. “Mag ik een verhaaltje vertellen dat hiermee samenhangt?” vraagt hij. Het gaat over een joodse jongen, die vanwege zijn slecht gedrag van school wordt gestuurd. Ten slotte beveelt een andere jood zijn vader een ‘goed college van paters’ aan. Hij verzekert hem dat ze de jongen daar in het gareel zullen krijgen. De vader accepteert het advies. De eerste maand gaat voorbij, de jongen gedraagt zich voorbeeldig en krijgt geen enkele waarschuwing. In de maanden erna doen zich evenmin problemen met zijn gedrag voor. De vader kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en gaat naar de rector om te horen hoe die er in geslaagd is zijn zoon op het goede spoor te zetten. “Heel eenvoudig”, antwoordt de priester. “De eerste dag heb ik hem bij zijn oor genomen, naar het kruis gewezen en gezegd: ‘Die daar was een jood, net als jij. Als je je misdraagt, loopt het met jou net zo af.””