Wie kent wie? (Lc. 7,39)

Maaltijden - zeker feestmaaltijden - hebben hun eigen etiquette en voorschriften, zowel vroeger als nu, zowel in onze als in andere culturen.  De vrouw die onaangemeld binnenkomt in het huis van Simon, de Farizeeër verstoort het feest en brengt elkeen in verlegenheid.  Haar scène is wat overdreven, oordeelt de deftige burger.  In het openbaar de voeten zalven, dit was heel ongebruikelijk in de tijd van Jezus.  Voeten zalven kon deel uitmaken van de zorgen van een vrouw voor haar man of van een dochter voor haar vader.  Mede door het ongewone ervan heeft dit verhaal in de jonge christengemeente indruk gemaakt.  Elke evangelist heeft zijn verhaal over een zalving (Mc. 14,3-9;Mt. 26,6-13; Joh. 12, 1-8 en Lc. 7,36-50).

François Bovon laat alle verhalen over de vrouw die Jezus zalft, teruggaan op een zelfde herinnering aan een voorval in het leven van Jezus.  Het verhaal bevat meerdere trekken.  Het geeft de grote liefde weer van een vrouw ten opzichte van Jezus.  De verteller vergelijkt de houding van de vrouw  met deze van de gastheer.  Dit leidt tot een theologische reflectie over het 'meer' of 'minder' aan liefde.  Het verhaal bij Lucas zegt vooral veel over de vergeving van de zondaar door God.  Dit verwondert geenszins bij Lucas.  Hij hecht heel veel belang aan de vergeving, zoals zijn verhaal over de vergeving en de genezing van de lamme al had aangeduid (Lc 5, 20-24).  Het verhaal zegt ook veel over de toegankelijkheid van Jezus.  Het is weinig waarschijnlijk dat die vrouw hetzelfde had durven doen bij Johannes de Doper.

Over wie gaat het vooral in het verhaal: over de vrouw, de Farizeeër of Jezus?  Lucas tekent elk van hen in hun eigen eigenheid, in hun denken en uitdrukking.  Simon, een Farizeeër nodigt Jezus uit.  Misschien omdat hij hem in de synagoge heeft ontmoet, over hem heeft horen spreken en hem wil eren.  De vrouw heeft vernomen dat Jezus er was.  Lucas zegt dat zij in de stad bekend was als zondares.  Een predikant gaf hierbij zijn eigen vrije vertaling;  Ze was een zondares, want altijd in de stad.

De Farizeeër meent te weten dat Jezus niet weet dat de vrouw een zondares is.  Daarom vindt hij dat Jezus geen profeet kan zijn.  Als profeet zou hij dit moeten weten.  En als hij het weet dan kan hij, naar de mening van Simon, als profeet niet aanvaarden dat de vrouw in zijn gezelschap komt.  Simon acht zich aldus hoger dan Jezus en zeker meer dan die vrouw.  Jezus is degene die wel weet wie die vrouw is.  Hij weet daarbij wat Simon denkt.  Op een handige wijze zal hij het de Farizeeër laten merken dat het weet.  Hij brengt de farizeeër van zijn vermeend weten naar een echt weten.  Hij bevestigt zijn eigen weten alsook dit van de vrouw.  De Farizeeër komt er aldus toe om toe te geven dat de vrouw meer liefde heeft betoond dan hijzelf.  De vrouw, die aanvankelijk door de blik van Simon en de andere aanliggende afgeschreven wordt, krijgt door Jezus een waardigheid.  Het gedrag van de vrouw in het huis van Simon mag dubbelzinnig geweest zijn, Jezus rehabiliteert haar.  Hij die haar hekelde, staat nu zelf met rode kaken.  Simon, die dacht correct gehandeld te hebben, komt nu voor als een enggeestig, knorrig man (C. Martini, Gli exercizi ignaziani alle luce del vangeleo di San Luca).  De vrouw heeft meer gedaan dan wat Simon niet gedaan heeft.  Van hieruit hebben de eerste lezers van Lucas het verhaal kunnen lezen als een tegenstelling tussen joden die weinig gezondigd hebben en heidenen die veel hebben bemind.  De vrouw heeft liefde en vergeving mogen ervaren.  Ze kan gaan in vrede en aan andere mededelen dat God vergeving is en dat hij ons door en door kent.  Met haar en veel anderen richten we ons in psalm 139 tot God die ons doorgrondt en kent, meer nog, die ons bemint.

Lucas maakt de naam van de vrouw niet bekend, maar zegt enkele verzen verder (Lc. 8, 1-3) dat een aantal vrouwen Jezus begeleiden en voor hem zorgen.  Hij is de enige evangelist die dit zo duidelijk aangeeft.  Hij geeft een opsomming en een lijst die kan vergeleken worden met de lijst van de mannelijke leerlingen.  De vrouwen behoorden tot de welstellende klasse.  De dubbele lijst van mannen en vrouwen in het evangelie geeft het impact weer van de primitieve kerk in de maatschappij: "De mannen verbreiden de boodschap, terwijl de 'dienst' van de vrouwen het leven van de gemeenschap consolideerde.  De eigennamen tonen dat het gezag berust op een persoonlijke verantwoordelijkheid.  De vrouwelijke diaconie heeft zijn wortel in de wonderlijke genezingen, de verkondiging door de mannen in een roeping."  Drie vrouwen worden bij name genoemd.  Dit beantwoordt aan de drie intimi binnen de Twaalf.  "Maria van Magdala staat de eerste.  De jonge kerk heeft de gedachtenis aan het verraad van Petrus niet weggemoffeld.  Zo herinnerde ze zich alle demonen, waarvan Maria van Magdala werd bevrijd.  De dubbele activiteit van de gemeenschappen na Pasen, predikatie en diaconie, heeft zich al ontwikkeld van voor Pasen" (François Bovon, L'Evangile de Luc, I, p. 388).  De plaats die Jezus aan de vrouwen toekent, is ongewoon voor zijn tijd.  De vrouwen zullen mee optrekken naar Jeruzalem, waar ze Jezus niet in de steek laten.  Zij zijn aanwezig, wanneer hij wordt gekruisigd.  Maria Magdalena is de eerste getuige voor de Verrezene.  Over de rol van de vrouw en hun plaats in het evangelie en in de kerk schreef Elisabeth Dufourcq, Histoire des chrétiennes. L'autre moitié de l'Evangile, Bayard, 2008.

vanderweydenRogier van der Weyden heeft in zijn oeuvre enkele keren Maria Magdalena geschilderd.  Op een prachtige wijze heeft hij haar concentratie weergegeven.

Maria Magdalena met prachtig olijfkleurig kleed siert de voorpagina van het boek over Rogier van der Weyden (Davidsfonds).  Zij leest en mediteert in een boek, een zalfpot naast haar.  Meester Rogier van der Weyden heeft bij het schilderen van dit tafereel gedacht aan de vrouw van Bethanië (Joh. 12,1-11), aan de luisterende Maria, gezeten aan de voeten van Jezus (Lc. 10,39), en aan de vrouw met haar kruiden op de paasmorgen (Lc. 24,10).