Het kan ons niet moeilijk vallen ons voor te stellen hoe de mensen die Jezus gekend hebben, de eucharistie hebben gevierd. Voor hen was de herinnering aan de Heer nog zo levend. Zij hadden zijn goedheid gezien en zelfs ondervonden. Die goedheid van de Heer had hen zo geboeid en getroffen dat zij er nog vol van waren. Mensen als Maria Magdalena konden maar over één ding spreken en denken: de goedheid van de Heer. Zij had die ondervonden; zij had ademloos geluisterd toen de Heer haar vele zonden vergaf. Het kon ook niet anders dan dat Petrus, die de Heer had verloochend, maar die van Hem vergiffenis had gekregen, alleen nog maar over die goedheid sprak. Mensen zoals zij hadden nog geen goedgekeurd tafelgebed nodig om tijdens de eucharistie de Heer te gedenken. Zij loofden de goedheid van de Heer met hun eigen woorden, uit hun eigen ervaring.
Uiteraard waren deze mensen bezeten van een ontzaglijk heimwee naar zijn wederkomst. Zij wisten immers dat Hij verrezen was. Zij wisten ook dat Hij terug zou komen. Hij had het immers zelf gezegd: 'Ik ga heen om voor u een plaats te bereiden, en wanneer Ik een plaats voor u zal hebben bereid, zal Ik tot u komen om u te brengen waar Ik zelf ben'. Zij stonden er als het ware op te wachten. Zij keken naar de deur, want als die openging, zou het wel eens de Heer kunnen zijn.
Wanneer wij eucharistie vieren, doen wij dat ook ter gedachtenis aan Hem. Deze gedachtenis is geen onwerkelijke herinnering: het is geen kwestie alleen van fantasie. Het is een gevulde herinnering. Het is een gedachtenis die gevuld is met de aanwezigheid van de Heer.
Wij weten hoe in het laatste geschenk dat een dierbare ons gaf, iets van die mens is overgegaan. Die klok op de schoorsteen van vader, die trouwring van moeder, die foto van een broer of zus... ze zijn meer dan een klok, een ring, een foto. Het is iets van die mens.
Werkelijker dan welk voorbeeld ook is de gedachtenis van de Heer in de eucharistie. In deze gedachtenis leeft de Verrezene. Hij is er. Maar wij zien als in een beslagen spiegel. Wij proberen die spiegel schoon te vegen. Maar het is net als in een vochtige badkamer: al dat vegen helpt niet. Wij knipperen met onze ogen om scherper te zien. Maar het lukt ons niet. Wij krijgen het niet scherper voor ogen. Hij is er, maar bedekt door het mysterie. En dat stelt ons teleur. Het is er misschien ook de oorzaak van dat wij vaak gedachteloos deze gedachtenis vieren.
Maar wellicht roept de herdenking in ons ook een verwachting op. De verwachting van zijn glorievolle, ongesluierde komst. Want daarvan kunnen wij zeker zijn: er komt een moment waarop wij zijn goedheid zullen zien, tranen wegwissend uit onze ogen, rouw veranderend in vreugde. Met vertrouwen mogen wij uitzien naar het ogenblik waarop wij met Hem mogen eten en drinken in Gods koninkrijk, in het nieuwe Jeruzalem, waar geen nacht meer is, waar de zon niet meer nodig is omdat de Heer zelf ons licht zal zijn.
Deze zekerheid steunt op het feit dat Hij het gezegd heeft. Hij is naar de Vader gegaan, en in het huis van zijn Vader is ruimte voor allen. Hij is erheen gegaan om daar voor ons een plaats te bereiden. Daar mogen wij niet aan twijfelen, hoeven wij niet aan te twijfelen. Daarom vieren wij de eucharistie totdat Hij komt. Dan zien we Hem niet meer vaag als in een beslagen spiegel; dan hoeven wij niet meer met onze ogen te knipperen zoals wij 's nachts doen om op de klok te kunnen kijken.
Wil dit zeggen dat wij passief moeten wachten tot het zo ver is? Met onze handen in de schoot? Met een bewegingloze mond, die slechts lispelt: 'Kom, Heer Jezus, kom'? Nee, op weg gaan. Ernaartoe. Onder leiding van de Heer, die ons voorgaat als de nieuwe Jozua naar het beloofde land.
Als wij dus te communie gaan, doen we dat als een pelgrimerend volk, zoeken we steun bij elkaar, en zoeken we de leiding van de Heer. Toekomstverwachting door te bouwen aan die toekomst. Door geen minuut vrede te nemen met de oorlog. Door geen moment ruzie voor lief te nemen. Door zijn goedheid te verkondigen, niet alleen in woorden, maar met de daad. Door het brood te breken voor elkaar. Door de vriendschapsbeker te geven aan elkaar. Dan kan ons gebed zijn: 'Kom, Heer Jezus, kom'. Want dan is zo'n gebed geen leugen.