Twee mensen gingen op naar de tempel

Lucas heeft drie gelijkenissen in verband met het gebed: deze van de vriend die aandringt bij zijn buur, de gelijkenis van de weduwe bij een stugge rechter. De derde gelijkenis is deze van de tollenaar en de farizeeër. Lucas benadrukt het belang van het gebed van Jezus, zowel in het leven van Jezus als in zijn onderrichtingen naar het volk. Voor de christen is het gebed noodzakelijk. Dit is gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de Katechismus van de Katholieke Kerk is het laatste deel gewijd aan het gebed en het bevat daarover mooie bladzijden.

Wij mogen de goed gekende parabel van de tollenaar en de Farizeeër niet gebruiken om voor de zoveelste keer af te geven op de Farizeeërs. Wij moeten ons wel af te vragen of die farizeeër niet in ons zelf zit en of we dan bereid zijn onze houding te veranderen.

Tevreden van zichzelf

De Farizeeër deed goede dingen. Hij had principes en hield er zich aan. Hij deed dingen die we niet doen of maar half, zoals het vasten. We doen dit liefst niet, tenzij wij het al proberen door geen of weinig vlees te gebruiken. De orthodoxe christenen hebben er meer aandacht voor. We hebben wel bewondering voor de moslims die de ramadan onderhouden maar in de katholieke middens besteden we zelf weinig aandacht aan het vasten.

Aalmoezen geven, ja als we er een attest voor krijgen voor belastingvermindering. Wanneer de belastingbrief binnenkomt om een deel van onze inkomsten aan de fiscus te geven, morren we wel tegen de politiekers. Het is nochtans een vorm van verdelende rechtvaardigheid. Hier staan we wellicht meer af dan de tienden, waarover de Farizeeër spreekt en waardoor hij zich houdt aan het gebod van de Wet.

Er waren weliswaar ook farizeeën, aan wie we hun schijnheiligheid kunnen. verwijten. Ze deden zelf niet wat ze van ander verlangden. Het is vooral in het evangelie van Mattheus, waarin een aantal krasse uitspraken over hen worden geveld. Is het de gewezen tollenaar die op hun kap zit?

Paus Franciscus heeft al vaak een aanklacht geuit tegen onze ingesteldheid waar ons spreken en doen niet overeenkomen. Hij verwijt de schijnheiligheid, waar wij de dingen tot ons voordeel aan passen. Zijn wij als de wegwijzer, de paal die de richting aangeeft maar ze zelf niet ingaat?

Blij dat ik niet ben als die anderen

In de gelijkenis over de Farizeeër en de tollenaar wil Jezus zijn toehoorders waarschuwen. Pak niet uit met uw eigen gerechtigheid. Reken jezelf niet bij de goede om dan af te geven op anderen, op werklozen, op mensen in de psychiatrie, op druggebruikers, op de jeugd. De Farizeeër die goede dingen deed, was zijn gebed begonnen met neer te zien op die andere mensen en veroordeelde hen.

“Jezus had een open houding tegenover de marginalen en de sociaal gestigmatiseerde mensen van toen, tegenover ‘tollenaars en zondaars’ (Lc. 7,34), ‘tollenaars en prostituees” (Mt. 1,31), ‘rovers, bedriegers en echtbrekers’ (Lc. 18,11). Ten aanzien van al deze groepen voelde men zich in die tijd in Israël moreel superieur. Zij werden veracht in de naam van God, men ging hen uit de weg en vermeed, in zoverre dit mogelijk was, elk sociaal contact met hen. Jezus doet precies het omgekeerde en maakt hen tot zijn ‘naasten’” (G. Lohfink, Jezus van Nazaret, p. 340).

Hij pakt bij God uit met zijn goede daden. Dit mag als men erkent dat deze een geschenk zijn van God. Het is totaal verkeerd zich boven anderen te verheffen. Je vergeet hoe mensen op elkaar aangewezen zijn. Dit doet de man wel.

Jezus is vooral verontwaardigd omdat een aantal Farizeeërs anderen minachten. hard waren tegenover tollenaars en zondaars, kwaad omdat Jezus zelf in hun gezelschap vertoefde.

Er zijn mensen met veel orde en planning en die niet kunnen begrijpen dan hun buur dit niet kan. Er zijn verstandige mensen die niet kunnen begrijpen dat er domme naast hen zijn. We zijn zo vlug aan het vergelijken en stellen ons daarbij boven de anderen.

Wees mij zondaar genadig

In de tempel, waar de Farizeeër met opgeheven hoofd staat, bevindt zich achteraan de tollenaar. Hij lijkt angstig en hij durft zelf zijn ogen niet opslaan. Waar de ene overmoedig is, dreigt de andere in zijn eigen schelp te kruipen. Hij gebruikt niet veel woorden, dit is ook niet nodig, want God weet wat we nodig hebben. Hij rekent en hoopt op Gods genade en barmhartigheid. Hij bekent zich zondaar, zonder met zonden uit te pakken, of zich af te vragen of er groter of minder zondaars zijn dan hem.

De nederige kan ook bekoord worden om zich te prijzen of te laten prijzen. “De nederigheid is een schone deugd en ik heb ze.” Een religieus vergeleek andere ordes en congregaties. Waar volgens hem de ene geprezen worden om hun geleerdheid of hun preekkunst, loofde hij in zijn orde de nederigheid.

Een man ging te biechten. De biechtvader had graag dat aantal en omstandigheden erbij vermeld werden. De biechteling deed dit niet en toen de biechtvader hem bij zijn belijdenis vroeg hoe vaak hij die zonde had begaan, antwoordde de man: “Pater, ik kom niet om te pochen en uit te pakken, maar om me te vernederen.”

Bij een vacature van een bisschopszetel in een Franstalig bisdom werd aan een prof. gevraagd of hij kandidaat was. Zijn antwoord was: «Lorsque je me regarde, non; lorsque je me compare certainement. » “Als ik naar me zelf kijk, ben ik zeker geen kandidaat, als ik naar de anderen kijk, dan zeker.”

Het kort gebed van de tollenaar volstaat: “God wees mij zondaar genadig.” Hij kon ‘gerechtvaardigd’ naar huis.

In de loop van een leven kan ons gebed veranderen. We hebben allicht gebeden om goede prestaties, we waren dankbaar om we bereikten en zien allengs in hoe betrekkelijk het was. We hebben wellicht ook met hardheid geoordeeld over anderen. We beseffen geleidelijk dat we met lege handen voor God staan en op zijn genade zijn aangewezen.

Ethos en genade

In zijn Jezusboek vergelijkt paus Benedictus de farizeeën en de tollenaar. Hij gaat in op de spanning tussen ethos en genade, tussen strikt persoonlijk geloof en de oproep deel uit te maken van een nieuwe familie.

“De farizeeër kan zich beroemen op opmerkelijke deugden; hij praat tegen God alleen over zichzelf en denkt God lof te brengen door zichzelf te prijzen. De tollenaar is zich bewust van zijn zonden, hij weet dat hij zich voor God nergens kan op beroemen en bidt in het bewustzijn van zijn schuld zonder ethos of tegen het ethos? In werkelijkheid gaat het niet om de vraag naar goed of verkeerd gedrag, maar om twee manieren van zich te verhouden tot God en zichzelf. Hij heeft God eigenlijk helemaal niet nodig, want hij doet het zelf allemaal goed. Een echte relatie heeft hij niet met God. Die is uiteindelijk overbodig – zijn eigen handelen is voldoende. De mens rechtvaardigt zichzelf. De ander daarentegen kijkt vanuit God naar zichzelf. Hij heeft zijn blik naar God gewend en daardoor heeft hij zicht op zichzelf gekregen. Hij weet daardoor dat hij God nodig heeft en dat hij leeft dankzij diens goedheid, die hij niet kan afdwingen, die hij zichzelf niet kan bezorgen. Hij weet dat hij barmhartigheid nodig heeft en hij leert door Gods erbarmen hoe hij zelf barmhartig kan worden, God gelijk. Hij leeft vanuit een relatie, hij krijgt alles geschonken. Hij zal altijd goedheid en vergeving nodig hebben, mar hij zal steeds weer leren dat hij ook daar moet geven. De genade waarom hij smeekt, ontslaat hem niet van goed gedrag. De genade is voor hem de voorwaarde om het goede werkelijk te doen. Hij heeft God nodig, en omdat hij dat erkent, begint hij dankzij Gods goedheid zelf een goed mens te worden. Goed gedrag is nodig, maar het wordt van een moraliserende krampachtigheid bevrijd en in relatie gebracht met een liefde volle verhouding met God. Daar komt het ethos tot zijn recht “ (J. Ratzinger, Jezusboek, deel 1, p. 78).

De parabel schetst vooral de houding, waarin we tegenover God staan, nl. een nederige, deemoedige houding. Zo bad de vrome in psalm 31: “De Heer is nabij voor rouwmoedige harten.” Hij redt hen uit iedere nood, maar dit kan wel een tijd duren! Toch blijft de gelovige bidden zijn leven lang: “Het gebed van de arme dringt door de wolken heen, zolang het zijn doel niet bereikt, rust het niet” (Sir. 35,17).

Wij zijn niet zo geneigd om op eigen borst te kloppen, zeker niet in aanwezigheid van anderen. Wij wijzen gemakkelijker terecht dan dat wij het op onszelf toepassen.

Een trotse farizeeër kan deemoedige tollenaar worden, zo hij inziet dat iedere mens uiteindelijk met lege handen voor de Heer staat. Wij staan allen voor God ‘in leegte en gemis’ (ZJ 624). Een smekeling ben ik, zo kom ik tot uw troon, leg met uw woord beslag op mijn gedachten opdat ik in het licht der waarheid woon” (ZJ. 567).

Nederigheid is staan in de waarheid. Jezus zet ons op weg daarheen. “Zie hoe Jezus Christus ons leert om nederig te zijn door duidelijk te maken dat onze deugd niet alleen berust op onze inspanningen maar ook op Gods genade” (Johannes Chrysostomus).