Tijd door het jaar (C)

 

 

 

Bijna altijd is er volk rondom Jezus; allereerst zijn apostelen, dan de mensen die naar hem komen luisteren, mensen bij wie hij aan huis gaat, mensen die met hem twisten, tegenstanders. Vooral komen zieken naar hem toe en mensen met zorgen. Daar zijn ook de tijdstippen waarop hij alleen is en de eenzaamheid opzoekt om te bidden.

 

 

In zijn dagprogramma ingebouwd

 

Lucas vermeldt een aantal keren de plaats van het gebed in het leven van Jezus. Hij was grootgebracht in Nazareth, waar hij volgens zijn gewoonte op sabbat naar de synagoge ging (Lc. 4,16). Jezus was in gebed bij zijn doopsel door Johannes (Lc. 3,21), Vervuld door de Geest ging Jezus daarna weg van de Jordaan. De Geest leidde hem naar de woestijn (Lc. 4,1). Een tijd nadien, na een drukke dag in Kafarnaüm trok hij naar een eenzame plek (Lc. 4,42). Het was om er te bidden. Jezus geneest een tijd nadien een melaatse, waardoor “in een steeds wijder kring over hem werd gesproken en grote volksmenigten samenstroomden om hem te horen en van hun kwalen genezen te worden. Hij trok zich telkens terug in de eenzaamheid om te bidden” (Lc 5,15-16). Wanneer hij zijn leerlingen uitkiest, was daaraan alweer een tijd van gebed voorafgegaan (Lc. 6,12).

 

 

Wanneer deze leerlingen terugkeerden van hun eerste zending, wou hij met hen alleen zijn. Hij trok in de richting van Betsaïda, maar ook daar kwam de massa naar hen toe en gebeurde er die wonderbare spijziging. De leerlingen hadden vijf broeden en twee vissen aangeboden. Jezus nam deze aan, “sloeg de ogen ten hemel en sprak er de zegen over uit” (Lc. 9,16). Dit is zeker een beeld dat de leerlingen en veel anderen is bijgebleven.

 

 

Zijn leerlingen kwamen bij Jezus “toen hij eens alleen aan het bidden was”. Hij stelde hen toen de vraag over wat de mensen over hem zegden en wat zij zelf van hem zeggen. Dit is bij de belijdenis van Petrus (Lc. 9,18-20).

 

 

Acht dagen later nam hij Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee en besteeg de berg om er te bidden. Terwijl hij in gebed was, veranderde zijn gelaat van aanblik en werden zijn kleren schitterend wit” (Lc. 9,28-29). Dit gebed bracht de hemel dichterbij. “Een wolk overschaduwde hen en uit de wolk klonk een stem die sprak: Deze is mijn Zoon, de Uitverkorene, luister naar hem” (Lc. 9;35).

 

 

Inhoud van zijn gebed

 

Het gebed van Jezus drukt zijn verbondenheid uit met de Vader. Dit is duidelijk in het langste gebed dat Lucas vermeldt. Het is na de geslaagde missie van de 72 leerlingen. Het is een lof en dankgebed: “Op dat uur jubelde hij het uit, vervuld van de heiige Geest en sprak: “Ik prijs U Vader, heer van hemel en aarde, omdat gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen. Ja, Vader, zo heeft het U behaagd. Alles is Mij door mijn vader in handen gegeven. Niemand weet wie de Zoon is tenzij de Vader; en wie de Vader is tenzij de Zoon en hij aan wie d e Zoon het wil openbaren” (Lc 10,21-22).

 

 

Met vertrouwen

 

Heeft dit gebed van Jezus de leerlingen aangezet om zelf te bidden? Zij verwachten van hem dat hij hen leert bidden. “Op een keer was hij ergens aan het bidden. Toen hij ophield, zei een van zijn leerringen; ‘Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft” (Lc. 11, 1). Daarop heeft Jezus hen het Onzevader voorgebeden en het hen als een geschenk meegegeven. Daarbij heeft hij aangedrongen om met vertrouwen te blijven bidden. “Vraagt en u zal gegeven worden. Klopt en er zal worden opgedaan.” Jezus geeft het voorbeeld van een man die brood vraagt voor een bezoek in de nacht en aanklopt bij een buur, die liefst niet in zijn slaap wordt gestoord. Jezus zegt tevens dat de bijzonderste gave die we aan de Vader in de hemel kunnen vragen de gave is van de Heilige Geest (Lc. 11, 13).

 

 

Jezus komt terug op het thema van het vertrouwen en op wat wij aan God moeten vragen. God weet dat we noden hebben om ons te kleden en te voeden. “Maar zoek het rijk, dan zullen al die dingen u erbij gegeven worden” (Lc. 12, 30-31).

 

 

De weduwe en de rechter

 

Jezus zegt aan zijn leerlingen heel duidelijk dat ze moeten blijven bidden. “Hij leerde hen met een gelijkenis dat zij steeds moeten bidden en daarin niet versagen” (Lc. 18,1). De gelijkenis gaat over een weduwe die opkomt voor haar rechten. Ze trekt herhaaldelijk naar een rechter, die zich om God noch gebod bekommert. Wellicht zou de rechter nu in onze tijd de vrouw wel doen ophalen en haar aanklagen wegens stalking. Uiteindelijk krijgt de vrouw gehoor. De rechter velt tenslotte een oordeel omdat hij bang is en “om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.”  Doet de rechter dit omdat hij bang wordt dat de vrouw hem een blauw oog zal slaan? Nico Riemersma geeft in zijn boek Het Lucasevangelie onder de loep deze vertaling. Hij legt die rechter volgende woorden in de mond: “Ook al vrees ik God niet en heb ik voor geen mens respect, wegens het feit dat deze vrouw mij lastigvalt, zal ik haar recht verschaffen, opdat zij niet ten slotte komt om mij een blauw oog te slaan.”

 

 

Het is een ietwat moeilijke gelijkenis. De vrouw is het prototype van de gemarginaliseerde mens zonder macht en invloed, de zwakste partij die afhankelijk is van de hardvochtige rechter. Jezus prijst het volhardende gebed aan van de weduwe. Zij staat centraal. Zij is een voorbeeld van de biddende gemeente. Deze mag vertrouwen dat God recht zal verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot hem roepen. Tegenover de hardvochtige rechter staat de lankmoedige God (N. Riemersma, En hij is lankmoedig jegens hen, in Lucas onder de loupe, p 214-234).

 

 

Jezus wil zeker niet zeggen dat God een onrechtvaardige rechter zou zijn, die de mens verplicht om lang aan te dringen en die dan uiteindelijk het gebed verhoort uit angst. Rechter is hij zeker en het eindoordeel ligt bij Hem.

 

 

Maar wie bidt, heeft soms wel de indruk dat God niet luistert. Dit kan, want we vragen soms aan God zeer materiële dingen, zaken die we niet nodig hebben. Een vrouw met veel devotie tot de heilige Antonius, durft haar lievelingsheilige straffen door zijn beeld in de hoek te plaatsen, wanneer hij haar niet verhoort.

 

 

Jezus geeft verder aan welk gebed God dierbaar is. Dit doet hij met de gelijkenis van het gebed van de Farizeeër en dat van de tollenaar (Lc. 18,9-14). De tollenaar bidt vanuit een deemoedige houding: “Heer, wees mij zondaar genadig.” Hij wordt verhoord. God ziet het vermorzeld hart (ps. 50).

 

 

Bidden in Jeruzalem

 

Jezus nadert Jeruzalem. Volgelingen zorgen voor een blije inkomst, waarbij gezongen wordt en zij God prijzen “wegens alle wonderen die ze gezien hebben” (Lc. 19, 38. Zij riepen: “Gezegend de koning, die komt in de naam van de Heer. Vrede in de hemel en eer in den hoge!” (Lc.19, 38).

 

 

In Jeruzalem gaf Jezus dagelijks onderricht in de tempel. Hij reageert er tegen misbruiken: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar gij hebt er een rovershol van gemaakt” (Lc. 19,46). Hij spreekt in die dagen over de ondergang van de tempel en het einde van de wereld. “Weest dus te allen tijde waakzaam en bidt dat ge in staat moogt zijn te ontkomen aan al die dingen die zich gaan voltrekken, en stand moogt houden voor het aangezicht van de Mensenzoon” (Lc. 21, 36). Ook in Jeruzalem: zoekt Jezus de stilte op. “Overdag gaf hij onderricht in de tempel, maar de nachten ging hij buiten doorbrengen de Olijfberg” (Lc. 21, 37).

 

 

En nu naderen de laatste dagen. Hij viert het paasmaal met zijn leerlingen in een grote bovenzaal. Het verloopt in een sfeer van gebed en in het besef van het komend lijden. Hij sprak een dankgebed uit bij het drinken van de beker en hij nam daarna het brood en sprak een dankgebed. Daarna reikte hij hen de beker aan. Deze beker is het Nieuwe Verbond in zijn bloed (Lc. 22, 15- 20). Hij zegt daarna tot Petrus: “Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken” (Lc. 22,32).

 

 

Gebed in de Olijfhof en op Calvarie

 

Hij ging daarna met zijn leerlingen naar de Olijfberg. Hij zei hun: “Bidt dat gij niet op de bekoring ingaat.” Zelf ging hij nog verder in de eenzaamheid en hij bad: “Vader, als gij wilt, laat dan deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet mijn wil, maar uw wil geschiede.” “Aan doodsangst ten prooi, bad hij met nog meer aandrang.” Toen hij opstond uit zijn gebed ging hij naar zijn leerlingen. Zij waren aan het slapen. “Hij zei tot hen: Hoe kunt ge slapen?  Staat op en bidt, dat ge niet op de bekoring ingaat” (Lc. 22, 43).

 

 

Jésus  sera en agonie jusqu’à la fin du monde. Il ne faut pas dormir pendant ce temps (Blaise Pascal). Jezus is in de doodstrijd tot het einde van de tijd.

 

 

Jezus wordt gevangen genomen. Hij wordt voor het sanhedrin geleid, waar hij verklaart: “Van nu af zal de Mensenzoon zitten aan de rechterhand van de macht van God” (Lc. 22,69). Hij komt bij Pilatus en Herodes en wordt veroordeeld en gaat de kruisiging tegemoet.

 

 

Jezus bidt vanop zijn kruis. “Vader, vergeef hen want ze weten niet wat ze doen” (Lc. 23 34). Zijn blik is al op zijn Vader gericht. Jezus beantwoordt de bede van de moordenaar naast hem: “Voorwaar, ik zeg u: Vandaag nog zijt gij met Mij zijn in het paradijs” (Lc. 23,42).

 

 

Het allerlaatste woord van Jezus was dit: “Vader, in uw handen beveel ik mijn geest” (Lc. 23,46).

 

 

In wat volgt met het verrijzenisverhaal over de tocht naar Emmaüs en de laatste verschijningen geeft Lucas aan dat het gebed van Jezus is verhoord. Er is in vervulling gegaan wat in de Schriften over Jezus door Mozes en langs de profeten en de psalmen is gezegd. “Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan” (Lc. 24,25). Als de verrezen komt hij naar ons om het brood te breken er de zegen over uit te spreken en het te delen (Lc. 24,30). Met brandend hart kunnen de leerlingen van Emmaüs naar hun vrienden in Jeruzalem terugkeren.

 

 

De verrezen geeft aan de apostelen bij zijn afscheid de opdracht om onder de volkeren in zijn naam vergeving en verzoening te prediken. Met een zegenend gebaar verlaat hij zijn leerlingen. Zij aanbaden hem. Zij hielden zich voortdurend op in de tempel en verheerlijkten God (Lc. 24,52-53).

 

 

Zal de Mensenzoon geloof vinden

 

Het is een mooi einde, maar niet alle vragen zijn beantwoord. Wanneer Jezus de gelijkenis brengt van de weduwe en de hardvochtige rechter stelt hij deze bezorgde vraag: “Zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?” (Lc. 18, 8).

 

 

Het is een bezorgde vraag. Het geloof is echter geen kwestie van getallen. Waarom angst hebben voor de toekomst, was het verleden dan zo mooi? (Friedrich)

 

 

De tijd, waarvan wij dachten dat iedereen in onze omgeving geloofde, is voorbij; Het was in Duitsland toch even schrikken in kerkelijke kringen als statistieken van 2018 aangeven dat meer dan 200.000 mensen uit de katholieke kerk zijn uitgetreden.

 

 

Een Nederlandse pastorale werkster schrijft over jongeren in Nederland, over de 15 tot 25 jarigen. “Voor allen geldt, dat zij de kerk als instituut en als geloofsgemeenschap niet anders zien dan als een verschijnsel dat meer en meer naar de rand van de samenleving is geschoven. De kerk is voor hen minder belangrijk als bindende kracht, zij is niet meer richtinggevend voor dagelijks doen en laten. De kerk is voor hen een verschijnsel in de marge, waar je af en toe eens mee te maken kunt hebben geheel vrijblijvend, maar dat is het dan ook. De één kiest voor sport, de ander voor de kerk, wat maakt het uit.

 

 

Jongeren van nu hebben zeker hun religieuze (levens)vragen, maar ze vinden de antwoorden hiervoor niet of nauwelijks in een vanuit hun basis ontwikkeld geloofsgoed, zij kunnen dus ook niet of nauwelijks terugvallen op een kerkelijk geloof in God of op sleutelfiguren. Laat staan dat dat ze een antwoord vinden bij hun ouders! Soms, of misschien, is er bij hen een spoortje religieus gevoel achtergebleven; en zeker is er in dat religieuze reservoir niet meer dan uiterst weinig religieuze kennis, als die er al is. Dat is een zeer smalle basis en daar moeten ze het mee doen” (Clazien Broekhoff, Jongerenpastoraal in Benedictijns tijdschrift, maart 2019, p. 7.)

 

 

Voor de houding van jongeren in Vlaanderen; Tom Zwaenepoel, Mag het iets meer zijn? Lannoo 2018.

 

 

De vraag van Jezus of de Mensenzoon bij zijn komst het geloof zal vinden is uitdagend. Het aantal katholieken blijft jaar na jaar toenemen ondanks verdeeldheid over de uitvoering van Vaticanum II, de crisis door het seksueel misbruik en het dalende aantal gelovigen in het Westen en de toenemende secularisatie. Zelfs volgens de meest pessimistische voorspellingen zal het aantal katholieken tegen 2050 aangroeien tot 1,6 miljard (Internet).

 

 

Op deze missiezondag houden we onze ogen en ons hart gericht op de wereld dichtbij en veraf. Wij kunnen leren van wat we vroeger de periferie hebben genoemd. Wij groeien wanneer we ons vooral tot Jezus wenden om met zijn hart, zijn handen en hoofd naar de medemens te gaan. De evangelisatie houdt in dat wij ons zelf door het evangelie laten aanspreken. We mogen niet op het balkon blijven staan.