Sta op, uw geloof heeft u gered (2010)

Lucas heeft al een keer het verhaal gebracht van de genezing van een melaatse (Lc. 5,12-16).  Waarom doet hij het een tweede keer?  Van af het begin hebben de christenen een sterke affiniteit met het lot van de melaatsen.  Jezus stootte de mensen niet af, die door de maatschappij van zijn tijd en nog lang nadien vanuit hygiënische en andere motieven geweerd werden.  Franciscus kuste de melaatse en dit veranderde zijn leven.  Damiaan heeft zijn lot met de melaatsen verbonden.  Velen hebben zich voor melaatsen ingezet en blijven er zich voor inzetten. 

Het tweede verhaal van Lucas stelt een aantal vragen.  F. Bovon bezorgt daarvan een lijstje.  Moet onze aandacht vooral gaan naar de tien melaatsen die genazen of naar de enige Samaritaan onder hen, die zijn dank verwoordde?  Moeten wij de kracht en de overwinning van Jezus als wonderdoener beklemtonen of eerder het reddende geloof van die man?  Is de dankbaarheid bij het einde meer beslissend dan het aanvankelijk vertrouwen?  Is de Samaritaanse identiteit van de genezen melaatse een anekdotisch element of een beslissende factor in het verhaal?  Is dit verhaal de herinnering aan een echt gebeurde genezing of is het geconstrueerd vanuit andere bijbelse verhalen, zoals dat van Elisa en Naäman (2 Kon. 5,14-15)?  Is het de verdere uitwerking van een andere evangelieverhaal? (F. Bovon, Lucas, dl. 3, p. 130). 

Lucas brengt zijn verhaal in twee schuifjes en wij halen ons profijt uit beide.  Wij gaan mee met de tien en smeken met hen van op afstand: "Jezus, Meester, ontferm u over ons."  Hun gebed ademt in de geest van de psalmen.  Het is doordrongen van vertrouwen (ps. 40, ps. 50).  Een verschil met de tien melaatsen kan zijn dat wij voor Jezus een andere titel zouden gebruiken en hem 'Heer', 'Kurios' noemen omdat wij leven na zijn Verrijzenis.  

Hopelijk keren wij samen met de ene Samaritaan terug om nu dichter bij Jezus te komen en om ons vol dankbaarheid voor zijn voeten neer te werpen en God te verheerlijken.  

De tien melaatsen waren hoogstwaarschijnlijk blij en dankbaar als ze onderweg merkten dat zij waren genezen.  Ze waren bekommerd om aan de wettelijke verplichting te voldoen en zich aan de priesters te tonen.  Jezus had hen daartoe op weg gezet.  Hij onderhield immers de wet, die voorschreef dat melaatsen zich aan de priester zouden tonen.  Dit liet hen toe opnieuw een plaats in de gemeenschap te krijgen. 

Wellicht voelde zich de Samaritaan niet te best in de groep van de tien, nu zij bij de priester moesten gaan.  Hij wist dat hij als vreemdeling niet meetelde.  Misschien hebben de negen anderen onder elkaar discussie gehad of ze zouden terugkeren.  Maar hoe gaat dit in een groep?  Ze waren gehaast om als genezen mensen terug in de maatschappij te keren.  Zo gaat het tot op onze dagen.  Er wordt meer gevraagd dan gedankt.  Er komen meer mails om hulp dan om een dank te verwoorden.  In de vraag van Jezus naar de negen anderen schuilt een stuk ontgoocheling. 

Eén keerde terug, een vreemdeling, een Samaritaan.  Lucas onderstreept dit gaarne.  Hij heeft een boontje over voor de Samaritanen.  Met dit verhaal bereidt hij ons voor op de goede ontvangst van Jezus bij de Samaritanen en de niet-Joden.  Hij getuigt daarvan in de Handelingen.  De negen melaatsen die genazen en waarvan Jezus de afwezigheid betreurt, roepen ongetwijfeld voor Lucas de onmogelijkheid op van de meerderheid van de Joden om Jezus te erkennen. 

De negen zijn gezuiverd en genezen; de tiende is genezen en gered.  De Samaritaan is degene die in Jezus gelooft.  Hij is de enige die een band legt tussen genezing en godsdienst.  Redding en heil omvatten meer dan lichamelijke genezing.  Prosper, een dokter uit Kongo, gevormd in Leuven, sprak over drie stappen bij de geneeskunde: "genezen soms, verlichten dikwijls, troosten altijd."  Achter de pijn kan het leven oplichten. 

We hebben om gezond te zijn nood aan aandacht en waardering.  "Waar het in het evangelie op aan komt, is niet de lichamelijke gezondheid, hoe belangrijk die overigens ook is, maar de erkenning van Jezus en van zijn goddelijke werkzaamheid" (H. Servotte, Lucas literair,. p. 107). 

De negen melaatsen vervulden de wetsbepalingen; de tiende bracht eer aan God.  Hij voelde zich door hem beschermd en opgenomen in een groter geheel.  Zijn dankbaarheid hielp bij zijn genezing en bracht hem heil.  Hij werd helemaal gezond.  Het eucharistisch hooggebed begint met een dankgebed, de prefatie.  In elke eucharistie worden wij opgeroepen om te danken.  Wij horen er de priester zeggen: "Om heil en genezing te vinden zullen we U danken, almachtige eeuwige God, altijd en overal."  Wie kan danken, legt krampachtigheid af.  Hij/zij is niet op zichzelf gericht.  Hij/zij herkent de bron, waaruit het leven ontspringt.  Hij/zij looft het licht, dat elke mens richt en leidt.  Om gered te worden moet je God eren en danken en Jezus persoonlijk beminnen.  

Heer als wij melaats van harte, tot U roepen uit de verte en

Gij zegt: 'gaat heen, wordt rein', laat ons als die ene zijn.

Laat de dank in onze monden woorden vinden voor het wonder.

           Laat ons lovend tot U gaan om wat Gij hebt gedaan (ZJ 712).