Aan één zondag heeft Amos niet genoeg om zijn gal uit te spuwen over wie als rijke de arme uitzuigt. Aan één zondag heeft Jezus niet genoeg om in parabels te spreken over de tragische vergissing van wie rijk is en de arme niet ziet staan, die hem voor zijn eigen poort niet ziet liggen. Hij vertelt over hem een tweede parabel, die precies op dezelfde manier begint: "Er was eens een rijk man"...
De slampampertokkelaars zitten Amos dwars. "Ze zalven zich met kostelijke olie en drinken wijn uit brede schalen". Welkom, diepe wijnen en dronken parfums! Maar wat ook een zachte profeet niet kan dulden is dat "ze zich om Jozefs ondergang niet bekreunen". "Daarom gaan zij als eersten de ballingschap in, en is het gedaan met de feesten", schrijft Amos. Een schemerkelkje behoort tot het leven, maar iedereen moet er welkom zijn. Waar de arme "voor een paar schoenen" verkocht wordt, waar ze "de lammeren van de kudde" en "de kalveren uit de stal" opeten, waar Jahwe's feestdagen, "nieuwe maan" en "sabbat", last zijn, dagen zonder gewin, zonder markt en zonder arbeid van de slaven, dagen waarop de slaven zelf rusten en feestvieren, en zelfs dezelfde God en Schepper aanbidden als de rijken die de slaven uitbuiten, daar wordt het leven zelf vlug voor iedereen schemering en duister, daar wordt de hele troep in ballingschap weggesleurd en zijn het de rijken die de stoet leiden. Daar worden de Schepper en de schepping onherkenbaar.
Zo is het Israël vergaan. Alleen weinige woorden van Jahwe, zijn tien geboden en de herinnering aan zijn trouw hebben ze uit de brand gered en eeuwen hebben ze nodig gehad om, na de terreur in den vreemde, weer hun hoop op Jahwe op te bouwen, hun tien geboden met duizend wetten te stutten, geholpen en aangemoedigd door hele generaties profeten, priesters, wetgeleerden en leiders, tot de komst van de Profeet, de Priester, de Leraar van de nieuwe Wet, de Leider, Messias en Koning, Jezus de Nazareeër, die hen zou leren, met zijn parabels en met zijn leven, dat wie wil begrijpen en beleven dat geld niet alles is, moet begrijpen en beleven dat God alles is, en die het wonder zo ver zou drijven dat iemand als Paulus, die op die Jezus zijn vertrouwen stelde, kon schrijven dat de rijke moest leven alsof hij niet rijk en de arme alsof hij niet arm was.
"Er was eens een rijk man"... Wie eraan denkt een rijk man te worden, kan uit de eerste parabel van Jezus leren hoe hij rijk kan worden met "de kinderen van deze wereld" en wie al rijk is kan uit zijn tweede parabel leren hoe hij in de andere wereld bij "de kinderen van het licht" kan komen. Nú moet hij de kloof overbruggen, die tussen hem en de arme gaapt: in de andere wereld is dat niet meer mogelijk. Nu moet hij wat van zijn tafel valt oprapen en het aan de arme geven, of laten brengen. Meer vraagt Lazarus niet. Hij vraagt het zelfs niet. Hij "verlangde er naar", vertelt de tweede parabel, "zijn honger te stillen met wat bij de rijke van de tafel viel". In de andere wereld kan zelfs Abraham, die op deze wereld toch al zijn kudden overbracht naar een ver land dat hem onbekend was, geen kloof meer oversteken om een druppel water over te brengen. De rijke schept op deze wereld een kloof tussen hem en de arme. In de onderwereld blijkt hij toch te weten dat de arme die voor zijn poort lag Lazarus heette. De naam van de rijke is voor eeuwig verloren. Niemand zal hem ooit nog roepen.
Wie naar de eerste parabel niet luistert en de tweede niet wil horen, zal "zich ook niet laten overreden" door Jezus' levensparabel, de parabel van de verrijzenis, die de aarde openscheurt. Tenslotte was het voorbeeld van Abraham en was de leer van "Mozes en de profeten" voldoende om Hem te verstaan.