Barmhartige Heer, genadige God (ZJ 316.)

 

Lucas, de schrijver van het derde evangelie én van de Handelingen van de apostelen, is gids in het leesjaar C. Hij leert ons veel over de tijd. Hij schreef zijn evangelie vanuit de overtuiging dat Jezus het midden van de tijd is. Johannes de Doper, de vingerwijzer naar Jezus, hoort volgens hem bij het eerste testament. Met Jezus breekt een nieuwe tijd aan. Jezus gaat naar Jeruzalem. Gans het evangelie van Lucas is opgevat als een tocht daarheen. De tempel is al verwoest, wanneer hij zijn evangelie schrijft. Vanuit Jeruzalem wordt het evangelie verkondigd aan de ganse wereld. Lucas brengt het verhaal van de jonge kerk en van haar missionarissen in Antiochië, Athene, Cyprus, Rome. Bij Lucas moeten we niet naar de hemel blijven kijken, maar gaan waar mensen zijn. Hij is een milde schrijver, met een grote sociale inslag. De oude kardinaal Martini noemde hem een provocateur, gaf hem een links kleurtje. Lucas sympathiseert met zondaars en onderdrukten en onderstreept de sociale dimensie van de kerk.

Het evangelie van de barmhartigheid

Dit jaar, dat paus Franciscus ziet als een jaar van de barmhartigheid, mag een andere trek van het evangelie van Lucas belicht worden. Hij is immers de evangelist van de barmhartigheid. Dante Alighieri noemt hem ‘scriba mansuetudinis Christi’. Lucas is ais evangelist bemiddelaar van Gods zachtmoedigheid. Hij bewaarde de parabels van Jezus over de zoektocht naar de verlorene drachme en het verloren schaap en vooral de parabel over de barmhartige Vader met zijn twee zonen.

Lucas gelooft in de wederkomst van de Heer, maar hij voelt aan dat deze nog een tijd weg blijft. In die lange tussentijd zullen christenen waakzaam zijn en elke dag met de Heer begaan. Lucas legt eigen accenten. Zo zegt hij dat we ‘elke dag’ het kruis moeten opnemen om Jezus na te volgen (Lc. 9,23). Hij zegt hetzelfde als Matteüs en Marcus maar toch anders. Lucas kijkt uit naar de komst van het Rijk Gods, maar hij speculeert niet over het tijdstip. “Zeg niet: Kijk, hier is het of daar is het. Want het Rijk Gods is midden onder u.” (Lc. 17,21). Lucas kan beschouwd worden als de evangelist van het alledaagse (H.J. Venetz, Der Evangelist des Alltags).

Advent en verlangen

Aan Lucas danken wij het kindsheidevangelie. Hij heeft daardoor een grote invloed op onze visie op de Advent. Hij voedt ons verlangen naar kerstmis niet met romantiek, maar in verbondenheid met kleine mensen, die op de Heer vertrouwen. Kleine mensen onderweg naar Betlehem omdat een keizer hen ertoe dwingt. Ze wagen het risico van de weg. Lucas verkondigt Jezus, die komt als geschenk van God en die plaats neemt in onze tijd en er de verdere loop van bepaalt.

“Elk jaar viert de kerk de liturgie van de advent. Ze actualiseert daarin de verwachting naar de Messias. De gelovigen nemen deel aan de lange voorbereiding op de eerste komst van de verlosser; Ze vernieuwen hun vurig verlangen naar zijn tweede komst. Door de viering van de geboorte en de marteldood van de voorloper sluit de kerk aan bij diens wens: ‘Hij moet groter worden, maar ik kleiner’” (Joh. 3,30) KKK 24).

Door de vlakte van het leven

Vijftig jaar geleden eindigde het tweede Vaticaans concilie. Tot de belangrijke theologen voor dit concilie behoort Karl Rahner. Midden in het enthousiasme over dit concilie sprak hij over de mogelijke winter die er zou op volgen. Hij vermoedde iets van de weerstand die steekt in het hart van de mens. Hij kende zorgen van de predikant, die het probleem aanvoelt dat schuilt in de herhaling. “Het is moeilijk om op de feesten van elk jaar, die in onverbiddelijk ritme terugkeren, zo te spreken dat het de eeuwige jeugd van het gevierde mysterie ook maar enigszins waardig is. Geest en hart van predikant en toehoorders zijn vermoeid; de door geheiligde traditie vastgelegde woorden van de boodschap werken als dof geworden ruiten die ons geen blik meer gunnen op de werkelijkheid daarachter; de woorden vallen van de preekstoel als dode vogels uit de winterlucht. En dit alles is slechts een symptoom van algemene moeheid van onze harten. Van de moeheid die voortkomt uit de ervaring van teleurstelling en vergeefsheid en die onze zwijgende begeleidster is op de weg naar de dood” (K. Rahner, Een nieuwe spiritualiteit, 1967, p. 127)

Eenzelfde vermoeidheid kan de kerk verlammen. We merken een breuk tussen wat de liturgie verkondigt en het drukkend dagelijks leven waar we ten volle instaan en waar we voelen dat God er weg schijnt te zijn. “Men praat over duizend dingen, de kranten en het gepraat van de mensen zijn vol van alles en nog wat en misschien duikt in dit koor dan ook nog een klein schamel kerkblaadje op of een stotterende preek van de kansel, die spreekt over dingen die door de wereld niet au sérieux worden genomen. Welnu, het dagelijks leven is werkelijk een wereld waar God vér weg is. We moeten steeds weer daarheen gaan: het is er in zekere zin duister en het is er koud en we voelen ons, hoe dan ook, vereenzaamd…. Degenen die zich in dit dagelijks leven definitief gevestigd hebben of dat proberen te doen, voelen niet hoe alledaags profaan en ver van God deze wereld is waarin we leven. Ze zijn immers eenvoudigweg een deel van deze wereld en ze voelen daarom, althans aan de oppervlakte van hun bestaan, niet de tegenstrijdigheid tussen hun ware bestemming en hun dagelijks leven” (K. Rahner, o.c., p. 77-79).

Christenen kunnen deze profane wereld als drukkend ervaren. Maar christenen weten dat zij “naar buiten gezonden worden, naar de wereld die vreemd staat tegenover onze innerlijke vervuldheid van God en tegenover onze innerlijke verantwoordelijkheid voor ons leven jegens deze eeuwige goddelijke Heer van ons hart” (K. Rahner, o.c., p.80-81).

Vanuit Jezus

De advent onttrekt ons niet aan het alledaagse. De tijd richt ons juist op de Heer die in onze alledaagsheid is binnengekomen. In het alledaagse zijn we geroepen het geloof in Jezus te belijden, te vieren en te beleven. De advent is een tijd waarin we proberen Jezus beter te benaderen, waarin we trachten te vatten wat Hij ons reeds heeft gebracht. Zo kunnen we ontdekken naar wie we onderweg zijn, wie het doel van onze weg is. We zijn op weg naar een ontmoeting. Degene die we eens ten volle zullen ontmoeten, komt ons zelf reeds tegemoet. De liturgie en de sacramenten zijn momenten om ons op de juiste weg te zetten, maar ook de medemens die onverwachts mijn weg kruist. Een jongmeisje stond aan de bushalte, een meisje met beperking. Ze vraagt me “Hoe is het met Jezus?” en zegt dat ze op internet gebeden zoekt om tot Hem te bidden.

We gaan vooruit op de weg door antwoord te geven op vragen en uitdagingen, en ons te richten op de we weg die Jezus zelf ging. Wat moeten we doen? De bijbel geeft ons geen uitgewerkte wegcode, maar een richtsnoer. We kregen de levensgeboden. We horen de inspiratie van de Bergrede.

Om onderweg waakzaam te blijven en het doel niet uit te oog te verliezen sterkt ons het gebed. Het sterkste adventsgebed van Jezus is zijn bede: Uw rijk kome. Kan ons hart jong blijven door aan te sluiten bij de jonge kerk en haar gebed Maranata (1 Kor. 16,22)? Kom, Heer Jezus, gij de stralende Morgenster (Openb. 22,16-17). Ja, kom, Heer Jezus (Op. 22,20).

Het rustig herhalend bidden van deze woorden: Veni, Kom, Maranata, verbindt ons met de Heer die komt, ja soms heel onverwachts. “Als Gij komt, ‘t kan heden zijn. “ Gij kunt voorgoed gekomen zijn” (Gerry Helderenberg).

Wie met Gods genade er naar streeft goed te zijn, hoopt dat hij/zij zal standhouden voor het aanschijn van de levende God. Vanuit dit perspectief kan een christen “als mysticus aan de afwas staan” (L. Marti).