vierde zondag van de advent C-jaar

Advent 4° zondag C-jaar - Micha 5,1-4a en Lc. 1, 39-45

Maria en Elisabeth

Inleiding op de lezingen

 

In de eerste lezing is de profeet Micha aan het woord. Hij is een boer die te lijden heeft van de grootgrondbezitters. Die eisen de oogsten op en in de stad kopen zij de rechters om zodat de boeren machteloos zijn. Wie zal hun dan recht doen? Micha trekt naar de stad om zijn verontwaardiging uit te schreeuwen en hen de waarheid te zeggen : misdadigers, dieven, moordenaars zijn jullie; jullie keren JHWH de rug toe; jullie doen onrecht. Micha houdt geen blad voor de mond maar hoe striemend hij ook is toch blijft hij hoopvol; hij kan niet geloven dat JHWH zijn volk in de steek zal laten; hij weigert te aanvaarden dat de samenleving altijd verknechtend zal blijven. Hij spreekt de hoop uit dat er een koning zal geboren worden die als een herder zal zijn; die zal opkomen voor het recht van de zwakste, ook al moeten sommigen daarvoor hun voorrechten inleveren. 'Hij zal een man van vrede zijn' wordt ons toegezegd en met Kerstmis zullen er engelen over die vrede zingen.

Deze hoop, deze belofte wordt waarheid in de evangelielezing. Twee vrouwen in verwachting, in ontmoeting en in gezegende toestand. Zij dragen de belofte van Micha na aan hun hart en voeden ze vanbinnenuit. Zij zullen het keerpunt in onze geschiedenis markeren. Nu is het rijk van vrede, de nieuwe wereld aangebroken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Preek

 

(Beste medegelovigen,)

Mooi, mooi, wat mooi. Maria ,die pas vernomen heeft dat ze in verwachting is, haast zich, huppelt over de bergen naar haar nicht Elisabeth die al 6 maanden zwanger is. Om het blijde nieuws te melden én om te helpen tot na de bevalling. Twee vrouwen in verwachting, in ontmoeting, in gezegende toestand. Zo schildert Lucas ons dit tafereel. Toch mooi hé.

Maar, waarom vertelt hij ons dit verhaal nu en waar haalt hij dat vandaan?

De verhalen in het kindsheidsevangelie, de verhalen voor het openbaar leven van Jezus zijn een inleiding op de boeken die Lucas geschreven heeft: het evangelie over het leven van Jezus en de handelingen der apostelen over het leven van de eerste kerk. Een inleiding wordt pas geschreven als het boek af is, met de bedoeling reeds in ’t kort aan te geven waarover het zal gaan.

Zo zitten er bv. legendes en mythische elementen verweven in de geboorteverhalen. Denk aan de ‘wonderbaarlijke’ aankondigingen waar telkens een engel in het spel is (bij Zacharias, bijMaria) en de ‘onmogelijke’ (tussen haakjes) situatie om in verwachting te geraken: te oud bij Elisabeth en geen man bekennen bij Maria. Die verhalen staan er precies om aan te geven, vanaf de eerste zin, dat het om een hoogst uitzonderlijke persoon, om een hoogst belangrijke zaak gaat in deze boeken.

Ook met de samenstelling van de verhalen heeft de schrijver een bedoeling. Lucas vertelt over de aankondiging van de geboorte van Johannes en dan over de aankondiging van de geboorte van Jezus; hij vertelt de geboorte van Johannes en dan de geboorte van Jezus. Zo maakt hij meteen duidelijk dat Johannes de voorloper is, de wegbereider voor Jezus.

En in dit dubbelverhaal, tussen aankondiging en geboorte plaatst Lucas het verhaal van vandaag: Maria ontmoet haar nicht Elisabeth. Dit is dus niet zomaar een lieflijk intermezzo. Lucas weet waarom hij dit verhaal nu hier plaatst. Hij laat met deze verhalen Gods werkzaamheid zien in de geschiedenis. Elisabeth doet in haar begroeting wat Johannes later zal doen: de Messias aankondigen en aanwijzen. ‘Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt’. Het kind springt op van vreugde in haar schoot; Johannes is blij met die eerste ontmoeting die zijn roeping bevestigt en aankondigt, zeggen sommige schrift kenners.

En dan het antwoord van Maria in haar lofzang, het Magnificat, wat net na de lezing van vandaag komt. Maria dankt God en geeft daarin aan dat de armen Gods voorkeur wegdragen: Hij ziet neer op zijn dienares, Hij stoot heersers van de troon, Hij is blijde boodschap voor de armen en kleinen.

In deze ontmoeting tussen Maria en Elisabeth gebeurt reeds de omkering, de bekering die later door Johannes en Jezus zal gepredikt worden. Metterdaad is er goed nieuws want de meesteres wordt dienares, de moeder van de Heer komt haar nicht helpen, spontane dienstbaarheid waarbij het heil, het geluk van de ander vooropstaat.

Altijd opnieuw heeft God vrouwen nodig om leven door te geven, om toekomst te scheppen, om Zijn project van een menselijke samenleving mogelijk te maken. Zonder de medewerking van die vele bijbelse vrouwen zoals Sara, Rebekka, Rachel, Lea, Tamar, Rachab, Ruth, Judith, Esther, Hanna, Elisabeth, Maria; zonder hun medewerking kan God niet verder.

Altijd opnieuw heeft God mensen nodig om leven door te geven; om toekomst te scheppen voor een menselijke samenleving: een nieuwe wereld waar brood genoeg en water is voor allen. Ik zie een verpleegster al haar kennis en kunde aanwenden bij het zieke kind op de pediatrie; ik hoor dat de leerkracht extra aandacht geeft aan het kind met leermoeilijkheden; ik weet van het engagement van jeugdleidsters; ik ken vrouwen en mannen op ziekenbezoek; ik zie de dochter die zorgt voor haar bejaarde ouders; ik ken de opa die waakt bij zijn ziek kleinkind en de zus die haar zieke zus opvangt.

In de grotebijbel-verhalen en in al die kleinemensen-verhalen is er steeds het geraakt en bewogen worden, het zich aangesproken weten en met dan telkens een doe-antwoord: here I am Lord (ons liedje), zie de dienstmaagd des heren., ik doe mee. En dan weet je het wel, dan gebeuren er wondere dingen

 

Twee vrouwen in verwachting, in ontmoeting, in gezegende toestand.

Vele mensen in vreugdevolle dienstbaarheid. Kerstmis kan niet ver meer zijn. Morgen zal Maria dit lang verwachte kind ter wereld brengen. Morgen breekt het rijk van vrede in deze wereld door. Kom, Heer Jezus, kom! Zo moge het zijn.