HEILIGE BOEKEN
In mijn boekenkast heb ik enkele heilige planken. Die zijn gereserveerd voor bijbels in allerlei soorten en maten. Daarbij staan enkele andere heilige boeken. Er staat een Koran die ik ooit van een Egyptenaar cadeau heb gekregen. Hij had me gevraagd waar hij mij een plezier mee kon doen. Zonder het te weten had ik hem in verlegenheid gebracht. Hij mocht het heilig boek niet aan een heiden geven, maar de gastvrijheid gebood hem mijn wens te vervullen. Ik moest beloven mijn handen te wassen voordat ik hem opensloeg. Op de plank staat ook de beroemde toespraak van het indianen-opperhoofd van Seatle uit 1860. Hij begrijpt niet hoe je grond kunt verkopen: ‘het hijgen van een buffel, de warmte van de aarde en de snelheid van de antiloop kunnen toch niet iemands eigendom zijn...!’ Er staan verder enkele boeken van Kahlil Gibran die tot bruidsparen zegt: ‘Sta naast elkaar maar niet te dicht opeen; maar als de snaren van een luit of de zuilen van een tempel.’ En tegen een moeder zegt hij: ‘Uw kinderen zijn uw kinderen niet; ze komen door u maar zijn niet van u.’ Op een ereplaats staat de Kleine Prins: ‘Kinderen’, staat er, ‘moeten veel geduld hebben met grote mensen...’STRANDWANDELING
Tot die alternatieve heilige verhalen hoort voor menig bruidspaar ook de geschiedenis over een moeder die met haar dochter langs het strand loopt op de vooravond van haar huwelijk. ‘Wat moet ik doen om mijn man niet te verliezen?’, vraagt zei. Haar moeder bukt zich en raapt een hand zand op. Dan knijpt ze die vast om hem niet verliezen. De dochter ziet hoe het zand tussen haar vingers weg loopt. Zij begrijpt het: om te behouden moet je kunnen loslaten.Jezus zegt: wie zich aan zijn leven vastklampt zal het verliezen. Wie het prijsgeeft zal het winnen.
Jezus is bloedserieus. Hij is bezig met zijn eigen sterven. Hij maakt geen woordspeling.
'IK GA NIET DOOD...'
Nooit vergeet ik wat een oude man in een filosofische bui me toevertrouwde. Het was ergens in Midden Limburg in een kliniek. Het begon een beetje zomer te worden, de ramen stonden open. Een zachte wind liet de bloesemtakken voor het raam wuiven. De man sprak bedachtzaam en traag. Hij moest zuinig zijn op zijn zuurstof. Toen hij enige tijd genietend naar buiten had gekeken zei hij ineens: ‘Eigenlijk ga ik niet dood. Ja, dit lichaam loopt op zijn eind’. Hij spreidde zijn armen en handen aan weerszijde van zijn lijf als een gebaar van hulpeloze overgave. Maar ik ben niet alleen dit lichaam. Ik hoor bij de schepping van God....’ Hij zweeg even en keek me onzeker aan. Zou ik het gek vinden wat hij zei? Zou ik er niet te jong voor zijn? Dat moet hij gedacht hebben. Hij ademde rustig verder. ‘Ik ben een onderdeel van de aarde en van het heelal. Die bloesem daar is nog een hele verre achternicht van me.’ Hij lachte schraal. Ik hoor bij al wat uit God voortkomt en dat is nog lang niet klaar. Dit lichaam is bijna afgelopen. Maar ze zullen nog veel van me horen!’LOSLATEN EN WINNEN
Wie zich aan zijn lichaam vastklampt zal het verliezen. Wie het kan loslaten zal het winnen. Dat bedoelde Jezus dus. Ons leven is niet alleen dit ikke-ikke-ikke. Ons leven is ook het hele wonder van de schepping. En in de mate dat wij ons met dat hogere verbonden weten, in die mate hoeven we ons niet bedreigd te voelen door de dood. Wie het ikke kan loslaten komt niet in het niets terecht maar in een grotere werkelijkheid.Is dat niet precies wat de liefde doet. ‘God woont in de liefde’, hoor ik Johannes zeggen. Wie zijn ikke kan loslaten valt in God terug. Of zoiets. Ik weet ook niet goed hoe ik het zeggen moet. En waarom zou ik het duidelijker kunnen zeggen dan Jezus deed?
‘Ik ben een rare filosoof, hè?’ De man keek me aan. Hij wilde wel eens horen of ik hem begreep. Op zijn nachtkastje lag een versleten schoolbijbeltje. ‘Mag ik u iets voorlezen?’ Ik zocht het evangelie van Johannes, dat van vandaag, en ik las: ‘Als een graankorrel niet in de akkergrond sterft blijft hij onvruchtbaar. Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het; maar wie zichzelf prijsgeeft zal het behouden voor het eeuwig leven.’
Hij zei er niets meer over. Vroeg of ik een zuurtje wilde. En of ik even een verpleegster kon roepen. We namen afscheid. ‘Die tekst uit het evangelie, die lees je toch voor tijdens de begrafenis?’ zei hij bij het afscheid met een brede grijns.