Halfvasten, de vierde zondag in de veertigdagentijd. Het is de zondag van Laetare, zo genoemd naar de Latijnse beginwoorden van het intredelied: “Verheug u Jeruzalem”. Het zijn woorden van de profeet Jesaja (Jes. 66,10-11). Ze liggen op de lippen van pelgrims die optrekken naar Jeruzalem en die met psalm 122 hun vreugde uitdrukken omdat ze mogen opgaan naar het huis van de Heer (ZJ 931).
Vreugde zou een trek moeten zijn van een christen. De vreugde van het evangelie, dit thema ligt nauw aan het hart van paus Franciscus. In het eerste jaar van zijn pontificaat schreef hij de apostolische exhortatie Evangelii Gaudium, Zijn schrijven begint met deze woorden: “De vreugde van het evangelie vult het hart en het hele leven van allen die Jezus ontmoeten. Allen die zich door Hem laten redden, worden bevrijd van zonde en droefheid, innerlijke leegte en eenzaamheid. Met Jezus Christus wordt vreugde geboren en steeds opnieuw geboren.”
Krachtige zin
Op deze zondag van Laetare in het leesjaar B is Jezus in gesprek met Nicodemus. Jezus drukt in een krachtige zin uit waarom en waartoe hij in de wereld is gekomen. Hij is niet gekomen om te veroordelen maar om te redden (Joh 3,17). “Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben” (Joh 3, 16).
Het klinkt zeer positief. God kijkt met liefde en welwillendheid naar deze wereld. Hij heeft de wereld geschapen. Zijn geest is er in aanwezig. Dit is verwoord in mooie teksten van profeten en psalmisten. God houdt van de wereld. Hij is de schepper, die aanstuwt en aantrekt. “Hij heeft de wereld zo liefgehad, dat Hij zijn ééngeboren Zoon heeft gezonden, opdat wij allen zouden leven en nooit verloren gaan” (ZJ 548).
In deze wereld is Jezus mens geworden en hij heeft vreugde uitgestraald door zijn woorden en daden. Hij is degene naar wie wij opzien niet als naar een vedette van één dag of een superstar. Wij kijken naar hem op, wanneer hij verheven is op het kruis en wij geloven dat hij ons bemit en blijft beminnen.
Nachtelijk gesprek
Nicodemus heeft deze woorden gehoord tijdens zijn nachtelijk gesprek met Jezus. Zij hebben hem geraakt, want hij is erbij wanneer Jezus van het kruis wordt afgenomen en in een nieuw graf wordt gelegd (Joh. 19,39). Zo heeft hij stappen gezet naar het licht. Ook aan ons wordt gevraagd om die weg te gaan en vast te houden aan dit korte credo, dat Jezus ons vandaag aanreikt.
Maar onzekerheid en scepticisme kunnen ons bedreigen. Het is te schoon om waar te zijn, fluisteren stemmen ons toe. Zij halen de woorden aan van Jacques Brel: « Parce que c’est tellement beau tout cela, quand on croit que c’est vrai. »
Onze vreugde kan getemperd worden wanneer wij ons alleen voelen met onze overtuiging en op zij gezet omdat wij nog geloven. Maar wij kunnen ook groeien door nieuwkomers in het geloof, door hen die in deze veertigdagentijd de laatste etappe afleggen van het catechumenaat en in de paasnacht zullen gedoopt worden.
Lieve, missionaris in Taiwan, haalt een Chinese spreuk aan die zegt: “Slecht nieuws snelt 10.000 mijlen ver, goed nieuws geraakt de deur niet uit.” Ze voegt er aan toe: “Laat ons niet ophouden het goede nieuws verder te zeggen. Voor mij is dat vaak mogelijk in kleine verhaaltjes. En hoe meer we deze vertellen... hoe meer we er ook zien rondom ons.”
Ballingschap
De weg van het geloof is geen brede autostrade. Het kan gaan langs hobbelige wegen en in een moeilijke periode. Op deze zondag van de vreugde wordt daaraan herinnerd. De lezing uit het boek Kronieken herinnert aan de ballingschap van het joodse volk. Iin de zesde eeuw vóór Chriistus. De tempel was verwoest. Veel inwoners van Jeruzalem werden weggevoerd. De Babylonische gevangenschap heeft de geschiedenis en de spiritualiteit van Israël getekend.
Gevoelens van bannelingen zijn weergegeven in psalm 137 die als tussenzang wordt aangeboden: “Wij zaten aan Babylons stromen en weenden, denken aan Sion.”
Een banneling, het is geen aangenaam woord en geen goed bestaan, maar het is het lot dat veel mensen ervaren die hun land hebben moeten verlaten en op zoek zijn naar een opvang.
In haar lange geschiedenis heeft de kerk ook al vaak de ervaring van een balllingsscap beleefd.
In het derde Eucharistisch dankgebed (III A bidt de celebrant dit gebed;
“Moge dit offer, zo bidden wij, tot onze verzoening zijn, o Heer, en tot de vrede en het heil van heel de wereld. Bevestig uw Kerk die in ballingschap is zolang de wereld duurt en maak haar één in liefde en geloof, tezamen met uw dienaar Franciscus onze paus, met onze bisschop en met geheel de saamhorige kring van uw gewijde dienaars. Wees haastig tot de hulp bereid van deze gemeenschap die Gij geroepen hebt om voor uw aangezicht te staan, verenig al uw verstrooide kinderen in uw ontferming, o Vader barmhartig.”
De zondag van Laetare wekt in ons het verlangen om thuis te mogen komen en voor altijd blij te zijn. Daarom zingen we met een blij hart:
Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap,
dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt
uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.
Wij zullen zingen, lachen, gelukkig zijn.
Dan zegt de wereld: "Hun God doet wonderen."
Ja, Gij doet wonderen, God in ons midden,
Gij onze vreugde.
Breng ons dan thuis, keer ons tot leven,
zoals rivieren in de woestijn
die als de regen valt, opnieuw gaan stromen.
Wie zaait in droefheid, zal oogsten in vreugde.
Een mens gaat zijn weg en zaait onder tranen.
Zingende keert hij terug met zijn schoven.
Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap,
dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt
uit onze ballingschap, dat zal een droom (ZJ 922)