Aswoensdag (2009)

"Zo spreekt God de Heer", hoorden we God tot Joël zeggen in de eerste lezing, "keer tot Mij terug, en wel van ganser harte." ... "Scheurt uw hart en niet uw kleren." Het gaat om een bekering van het hart. Het gaat niet zozeer om een verandering van gedrag, niet van anders leven, anders handelen, maar van anders zijn, een andere mentaliteit, een andere geesteshouding. Het is niet zo dat er nu een tijd aanbreekt dat wij andere dingen gaan doen: vasten, onthouding, bidden, aalmoezen geven, en dat als de tijd voorbij is, wij dan niet meer vasten, ons niet meer onthouden, niet meer bidden, geen aalmoezen meer geven; nee, deze tijd is een tijd om hetzelfde te doen wat wij altijd doen, maar dan vanuit een andere mentaliteit. Het is de mentaliteit van de Joden, van Israël in de woestijn, en daarom is de Kerk overgegaan tot een andere aanduiding van deze tijd, niet meer 'Vastentijd' maar 'Veertigdagentijd'.

De Veertigdagentijd roept iets op van een andere zijnstoestand, de zijnstoestand van het volk in de woestijn, die niets en niemand meer hadden dan alleen God. God heeft Zich in die tijd verloofd met zijn volk, met zijn Kerk, met ons. Er waren toen geen mededingers, geen partijen en ook geen vijanden om zich tegen af te zetten, om tegen te strijden. In die omstandigheid werden ze helemaal op zichzelf teruggeworpen. Zien wij echter deze tijd als vastentijd, dan komt de nadruk te liggen niet op het zijn maar op het doen, vasten, onthouding, aalmoezen geven, enzovoort. We weten dat het doen door zoveel verschillende motiveringen kan worden ingegeven, dat er zoveel verschillende motieven kunnen zitten achter wat wij doen. Je kunt vasten met een onbekeerde houding, met een nog niet bekeerde mentaliteit, om er beter van te worden bij de mensen, om door de mensen beloond te worden, met hun aandacht, met hun eer, met hun bevestiging. Maar de Heer zegt: nee, "keer tot Mij terug, van ganser harte. Scheurt uw hart en niet uw kleren, keer terug tot de Heer uw God."

Die bekering die er in ons moet plaats vinden, is de ommekeer van het hart. De mens is gericht op zichzelf. Hij is in zichzelf gekeerd, op zichzelf geconcentreerd. Dat is namelijk de ommekeer die de zondeval teweeg heeft gebracht: van op God gerichte mensen zijn we op onszelf gerichte mensen geworden. Daar is dan heel ons doen en laten, ons spreken, voelen en denken van doordrongen. Hoe word ík er beter van? Hoe krijgen ze van míj een betere indruk? Hoe kom ík er beter op te staan bij de mensen, bij buren, vrienden, de buurt, de publieke opinie? En omdat dat een grondhouding is, dringt dat ook door in het religieuze, in de godsdienstige handelingen, in vasten, aalmoezen, gebed. De dingen die wij uit de aard van de handeling zouden moeten doen voor God, doen wij dan uit de aard van onze zondige gerichtheid; we doen ze voor onszelf, om er zelf beter van te worden, om er eer mee te oogsten, dat wijzelf in het middelpunt staan bij de mensen. Dat hoeft niet per se eerzucht te zijn, je kunt nog op zoveel andere manieren in godsdienstige handelingen jezelf zoeken, om jezelf blijven heen draaien. Bijvoorbeeld omdat het een plicht is, of omdat het een zekere voldoening geeft. In het gebed kun je troost zoeken, goede gedachten of gevoelens. Bekering bestaat er nu juist in dat je dat voor God doet en niet voor jezelf. "Scheurt uw hart en niet uw kleren, keer terug tot de Heer, uw God."

Het is een terugkeer van jezelf weg naar God. "Beoefen uw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen om de aandacht te trekken." ... "Als gij een aalmoes geeft, laat uw linkerhand dan niet weten wat uw rechterhand doet, opdat uw aalmoes in het verborgene blijve; en uw Vader die in het verborgene ziet zal het u vergelden." ... "Bid tot uw Vader die in het verborgene is." Sluit je op in je binnenkamer, die donkere kamer in elk Joods huis, waar ze wat oud meubilair neerzetten, een soort grote kast. Als je de deur van die kamer opendeed, kwam je in een ruimte zonder vensters, en als je die deur achter je dicht deed, stond je in het pikkedonker. Dat beeld, dat je niemand ziet en dat niemand jou ziet, dat is volgens Jezus de situatie van het gebed. Wat je dus lichamelijk, plaatselijk niet kunt inrichten, dat kun je wel geestelijk. Je zo innerlijk opstellen dat niemand je ziet en dat jij niemand ziet, ook niet in gedachten, maar God alleen.

Theresia van Lisieux zegt van zo'n situatie: 'Het is zo heerlijk Onze Lieve Heer te dienen in de nacht en in de beproeving. Tijdens dit leven alleen maar uit het geloof te leven.' Wat is daar nu zo heerlijk aan? Het heerlijke daarvan is nu precies wat Jezus zegt: "Bidt tot uw Vader die in het verborgene is; en uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden." Maar vergelden, waarmee dan? Wel, met een intimiteitervaring. Dan komt er een ruimte in iemands bewustzijn, een helderheid die niet sterk gevoelsmatig is, maar heel het bewustzijn anders kleurt en het hart verrijkt, verwarmt met troost. Dat kan samen gaan met beproevingen, met pijn en verdriet, maar door die intimiteitervaring kun je in dat verdriet en in die pijn en beproevingen wel overleven, kun je opgericht blijven. 'We moeten dan niet doen', zegt Theresia, 'zoals de kip die alle voorbijgangers waarschuwt wanneer ze een ei heeft gelegd.' Iedereen moet meteen weten wat je gedaan hebt, wat je gezegd hebt, wat je gedacht hebt. 'Wat een ijdelheid', voegt ze er aan toe, 'om door twintig mensen, - zo groot was die communiteit waarin zij leefde - die met ons leven en die zich allen bezighouden in hun kleine binnenste met hun eigen intenties, te worden geacht. Nee, we moeten zijn zoals die luchtballon. Hoe hoger in de hemel, hoe kleiner voor de mensen.'

Maar als ik me dat zo voorstel, als ik me tot God keer, zo bloot geef aan Hem, ben ik dan wel welkom? Keert Hij Zich dan ook tot mij? Dat is nu net de inzet van het Nieuwe Verbond. "Wij smeken U", hoorde u zo-even Paulus zeggen, "wij smeken u in Christus' Naam: laat u met God verzoenen!" ... "God was het die in Jezus Christus de wereld met Zich verzoende" (2 Kor 5,19). De deur staat open, Hij spreidt zijn armen open om u te omhelzen, om u aan zijn vaderlijk Hart te drukken.

Het eerste woord van Jezus' verkondiging is niet: "Bekeert u", maar: "Het Rijk Gods is nabij" (Mc 1,15). Als wij ons keren tot God, dan merken wij dat God Zich tot ons keert. Eerst in Jezus, want Hij is het Rijk Gods in Persoon, dan in de Kerk en ook in de medemensen. Hij heeft onze zonden gedragen. "Hem die geen zonde heeft gekend heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden." Wat er aan zonden zat tussen ons en de Vader, dat heeft de Zoon op Zich genomen, en door dat te doen, heeft Hij de weg tot de Vader vrij gemaakt voor ons. Want God kwam naar ons toe en wij van onze kant naar Hem toe door de gezindheid van boetvaardigheid, van zuiverheid van hart.

Dat is dan ook de zin van het askruisje. As is wat overblijft als iets helemaal verbrand is. Al het onzuivere ik-gerichte wordt weggebrand, weggezuiverd. We weten dat heel de wereld in vuur zal vergaan, om zo plaats te maken voor een nieuwe wereld, een nieuwe schepping, vrij van zelfzucht en zonde. Die nieuwe wereld is begonnen in Jezus. De as van de verbrande palmtakken is de as van de palmtakken die wij in de hand hielden om Hem bij zijn intocht in Jeruzalem toe te wuiven; zijn intocht is het begin van zijn uittocht door lijden en dood, waarheen ook wij op weg zijn. Wij verenigen ons in het ontvangen van het askruisje met Jezus, die voor ons in zijn plaatsvervangende boete tot stof en as is willen worden.