De toets van waarachtigheid

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
Nooit heeft iemand God gezien. Daar moet je bij Johannes altijd mee beginnen. Hij zal het in ieder geval zelf nooit vergeten. Vandaag doet hij het weer niet. Het is zijn uitgangspunt, zijn axioma.

Op zich zal iedereen dat vanzelf beamen. Inderdaad, niemand heeft God ooit gezien. Toch zondigen wij voortdurend, al eeuwenlang, tegen deze evidentie. Godsdiensten doen telkens alsof ze God wel hebben gezien, alsof ze Hem kennen van binnen en van buiten. En vergeet niet: wij doen dat ook. Wij praten over God als over een buurman die we zopas nog op straat hebben gezien. Wij praten over verrijzenis alsof we er juist vandaan komen. Zo vanzelfsprekend, te vanzelfsprekend om nog ernstig genomen te worden door moderne mensen die terecht wat meer schroom en vooral... wat meer argumenten zouden wensen. Ze hebben daarin overschot van gelijk.

Johannes is daarin veel kritischer en veel eerlijker. Hij gaat ervan uit, dat niemand God gezien heeft. We zouden dan ook maar liefst wat meer bescheiden zijn. We zouden ook geloof-waardiger zijn.

Wat moet je dan doen als je over God wil spreken? Het logische antwoord is: je moet wachten totdat je Hem wel hebt gezien. Dan pas mag je spreken. Dan pas mag je Zijn Naam in de mond nemen. Dat doet Johannes heel consequent.

Tot aan de komst van Jezus hebben mensen, heeft de mensheid gewacht en verwacht, verlangd en uitgezien, gezocht en geroepen: kom, verschijn, maak U zichtbaar! En in Jezus is dan het teken gegeven. Nu zal Johannes zeggen: de Zoon heeft Hem laten zien, geopenbaard. Vanaf nu kan je zeggen: nu heeft de mens God gezien. Vanaf nu kan je met recht en reden Zijn Naam uitspreken en Hem vinden. Nu is het geen wishful thinking meer, geen fantasie, geen fabel, geen verzinsel: Hij heeft Zich getoond. Als de godsdienst daarmee nu alsjeblieft rekening wil houden!

Maar dan nog blijft Johannes kritisch. Dat vertelt hij ons vandaag in de lezing. Als je God hebt gezien, kan je nog niet over Hem beschikken, en inslapen in je zeker geloof. Dan blijft nog waar, dat Hij in de gestalte, in het gelaat van de andere mens te vinden is. Hij is mens geworden en altijd daar, in mensen, te vinden. Het wordt riskant te geloven in God als je Hem losmaakt van de mens. Het is niet alleen riskant. Het is zelfs gevaarlijk en nog sterker, onmogelijk.

Zo zien we maar, dat omgaan met God en spreken over geloof pas waarachtig is als je Hem zoekt op het enige juiste adres: Hij is mens geworden!...