Zesde zondag van Pasen (2009)

Inleiding

God heeft zijn volk bevrijd. 'Verkondigt het met blijdschap, verkondigt het tot aan het uiteinde der aarde.' Het is niet een bevrijding zoals wij, het Nederlandse volk, op 5 mei hebben gevierd, of zoals een aantal volken hebben mogen vieren, losgemaakt, bevrijd uit de slavernij van een of andere vorm van maatschappelijke of politieke onderdrukking. Nee, wij zijn bevrijd van de eigenbelangen van machten: nationale machten, culturele machten, familie machten, en van de macht van de eigenliefde. Aan de eigenbelangen van die machten worden de belangen van de mens ondergeschikt gemaakt. Van dat eigenwillige en eigenmachtige van menselijke machten zijn wij bevrijd. Wij zijn opgenomen in een nieuw volk, het volk van God, zoals we Petrus horen zeggen in de Handelingen van de Apostelen, de brief die hij geschreven heeft aan mensen die gedoopt werden of pas gedoopt waren. Een doopbrief dus. Wij zijn het volk van God geworden, en onze belangen, de belangen van onze ziel, worden nu behartigd door Iemand die geen eigenbelang nastreeft. God is zo helemaal zelveloze Liefde, Hij heeft alleen maar ónze belangen voor ogen.
Wij zijn naar dat rijk overgebracht door het heilig doopsel, we zijn in die familie ingelijfd, en dat is dan ook wat wij ons aan het begin van deze zondagse eucharistie nog eens in herinnering willen brengen en opnieuw aan ons willen laten geschieden.

Homilie

"Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt." Wie zijn die 'elkaar'? Dat zijn niet de eigen broers en zusters van de leerlingen, niet de mensen uit hun eigen kring, niet de buren. Het zijn ook niet de mensen van de eigen stand of club, niet de mensen met wie je dezelfde belangen deelt. Jezus houdt het gebod van de liefde voor niet aan kinderen, dat zij hun ouders moeten liefhebben, ook niet aan broers en zusters dat zij elkaar moeten liefhebben, nee, voor díe verhouding tot de ouders, broers en zusters, ja zelfs tot kinderen en je eigen man en vrouw, daarvoor geeft Jezus niet het gebod van de liefde, maar het gebod van de haat. "Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, (ja, zelfs zijn eigen leven) niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn" (Lc 14,26). Aan het haten doe ik niets af, maar ik zeg daarbij, zoals Jezus het bij een andere evangelist zegt: Haten in die zin is, dat als het tussen een keuze komt tussen Jezus en je ouders, dan gaat Jezus voor. Als het tot een keuze moet komen tussen Jezus en je eigen man of vrouw, dan gaat Jezus voor. En als het tot een keuze komt tussen Jezus en je eigen kinderen, dan gaat Jezus voor. Maar ook als het tot een keuze moet komen tussen Jezus en jezelf, tussen Jezus en je eigen belang, ook dan gaat Jezus voor, "want wie vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig; wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig" (Mt 10,37).

Die liefde voor elkaar is de liefde van de huisgenoten van het geloof. Dat zijn de leerlingen, zoals ze door Jezus weggeroepen zijn uit hun eigen belangengroepen, uit hun gemeenschappen, uit hun eigen familie. Simon Petrus is weggeroepen van zijn eigen vrouw, Johannes en Jakobus en Andreas uit hun eigen gezin, weg van hun eigen broers en de gemeenschap waarin zij leefden. Zij hebben dat alles verlaten om het nieuwe volk van God te vormen. Ze zijn min of meer vreemden voor elkaar, voortaan is er een andere band die hen bindt: Jezus, of liever gezegd: dezelfde band die Jezus heeft met hén, want zo hebt u zo-even in de eerste lezing horen zeggen: "Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God lief gehad, maar Hij heeft ons lief gehad, en Hij heeft zijn eigen Zoon, zijn enige Zoon, zijn enig belang, om het zo maar te zeggen, gezonden om onze zonden uit te wissen door het offer van zijn leven", door het loslaten, het offeren van alle eigenbelang, tot en met het belang van zijn leven toe.

Nu komen wij aan de uitleg van de tweede gedeelte van die zin, dat Jezus heeft toegevoegd aan het eerste deel van de zin: " ..., zoals Ik u heb liefgehad." Dat moet je verstaan niet in de kwantitatieve betekenis van het woord, zoveel liefde, maar in de kwalitatieve betekenis van het woord: soortgelijke liefde. Jullie moeten elkaar liefhebben met de liefde waarmee Ik jullie heb liefgehad. Wat moeten wij daar dan bij denken? "... , zoals Ik u heb lief gehad. ... Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden."
Je kunt van Jezus alleen de vriend zijn, als je bereid bent in de verhouding met je medemensen, met je medegelovigen, je leven te geven. Zoals sint Jan het in diezelfde brief rechttoe rechtaan formuleert: "Jezus heeft voor ons zijn leven gegeven. Dus zijn ook wij verplicht ons leven te geven voor de broeders" en zusters (1Joh 3,16).

Wat een duizelingwekkende opgave! De Joden kregen al meteen met die alle perken overschrijdende liefde te maken, toen zij merkten dat de heilige Geest geen onderscheid maakte, niet discrimineerde tussen Joden en heidenen. De gelovigen uit de besnijdenis, dat waren de gelovigen uit het Joodse volk die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd dat ook over de heidenen de gave van de heilige Geest was uitgestort, want zij hoorden hen talen spreken en God verheerlijken. De Joden dachten dat zij de enigen waren die de heilige Geest mochten ontvangen. Zo van: wij wel en de heidenen niet. Zo waren ze opgegroeid en dat streelde hun eigenliefde. En dat moesten ze nu inleveren, want wat zij hadden voor zich alleen, was nu voor iedereen: ook voor heidenen, voor ongelovigen. Niet exclusief maar inclusief, voor Joden én heidenen. Wat het Joodse volk als eerste gekregen had, dat mocht nu iedereen ontvangen. Dat hadden ze niet meer als de enige; wel als eersten, maar niet als enige. Het Joodse volk was de eerste en na hen de rest van de volken. Allemaal werden zij door God bemind op die exclusieve manier zoals vroeger alleen het Joodse volk bemind werd, ieder volk alsof zij het enige volk waren. Daarom is het Joodse volk een tijdlang ook niet alleen het eerste maar het enige geweest. En zoals zij als eerste en als enige een tijdlang door God waren uitverkoren en geleid, zo nu alle volken en in elk volk iedere enkeling, alsof hij of zij alleen door God bemind wordt.

Daarom heeft sint Jan het in zijn evangelie altijd over "de door Jezus beminde leerling." Die wordt zonder naam genoemd. Iedereen denkt dan: wie is dat dan? Zou het de evangelist Johannes zijn, zoals men gemakshalve dan maar gedacht heeft. Nee, het is niet iemand met een naam. De naam wordt juist niet genoemd, omdat wij onze eigen naam kunnen invullen, mijn naam, uw naam. Iedereen kan bij die "door Jezus beminde leerling" zijn eigen naam invullen.

Die universele liefde, niet gebonden aan belangengroepen of aan het eigen belang, die alles overschrijdende liefde, laat je op een andere manier naar mensen kijken. Je ziet een mooi kind. Wat kan een kind mooi zijn! Aan dat ene bijzondere exemplaar kun je zien hoe mooi elk kind is, niet exclusief, die is mooi en de andere niet, maar de lelijke kinderen zijn net zo mooi als dat mooie kind. In dat mooie kind komt naar buiten wat er in ieder kind verborgen is. Je ziet iemand heel ingetogen bidden. De eigenliefde zegt: zo ben ik niet, dat is niet voor mij weggelegd. Zij wel, hij wel, ik niet. Je denkt dat het exclusief is. Nee, zegt de Godsliefde, aan hem of aan haar kan ik zien welke genade er voor mij is weggelegd. Ook mij kan dit vroeg of laat te beurt vallen, of is het al te beurt gevallen, maar ik zie het niet, het is verborgen. Of iemand mag al heel gauw naar de hemel. Zij wel, ik niet. Nee, aan haar verlangen naar de Heer mag ik zien de grote genade die God voor ieder van ons heeft weggelegd. Niet exclusief, maar inclusief. We lopen als het ware in een processie, eentje moet de eerste zijn in de stoet, en de anderen volgen. Je maakt samen met die ene één familie uit. Zo heeft Petrus dat ooit geformuleerd: "Wij zijn het nieuwe volk van God, een koninklijk priesterschap, vroeger van genade verstoken en nu begenadigd. Vroeger geen volk, nu Gods volk" (1 Pe 2,9.10).
Zo mogen wij dan ook als uit één mond en uit één hart onze geloofsbelijdenis formuleren.