Een "leen-cadeautje" (2003)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden
De zondagochtend is er om ons te verwonderen over ons bestaan. Het dagelijks leven suggereert een vanzelfsprekendheid die er eigenlijk niet is. In de oorspronkelijke ervaring is het leven een geschenk, welkom of onwelkom, maar een geschenk. Een wonder waarin we zijn ontwaakt. Dit gevoel wordt echter overspoeld door de illusie dat we recht hebben op dit leven; dat we het verdiend hebben en dat God degene is die het tenslotte afneemt.

BURENDIENST EN BURENRUZIE

‘Het is misschien al dertig jaar geleden’, begon een oude man zuchtend zijn verhaal. ‘Ik was nog jong en hield van tuinieren. Er kwamen nieuwe buren naast ons. We raakten aan de praat en ik zei: waarom maken we onze voortuintjes niet aan elkaar.’ Er volgde een lang relaas. Het was gekomen tot een gezamenlijke voortuin. Er kwamen buxushagen, rozen en een stukje gras. In het begin hadden hij en de buurman samen het onderhoud gedaan. Toen kreeg de buurman het in de rug. Geen nood. Hij verzorgde de tuin wel. Toen de buurman weer was opgeknapt was het zo gebleven. Iedereen vond het normaal dat hij de hele tuin deed. In het begin kreeg hij er nog een bedankje voor maar al spoedig vond iedereen zijn werk vanzelfsprekend. Toen ging zijn eigen gezondheid achteruit. Hij kreeg steeds meer ademnood. Op zekere dag had hij de stoute schoenen aangetrokken en alleen zijn eigen helft onderhouden. Daarna alles nog eens uitgelegd. Maar sindsdien was er een spanning tussen hen. Ze namen het hem kwalijk. Wat begonnen was als een gunst dat werd al gauw als een vanzelfsprekend recht ervaren. Toen hij ermee ophield waren ze boos.

GUNST WORDT RECHT

Dat zie je nou altijd. Na een tijdje gaat een mens de bestaande situatie als een recht ervaren. Een oma voelde zich schuldig toen het babysitten haar teveel werd.  Het duurde lang voordat ze erover durfde te beginnen en toen voelde ze zich een slechte grootmoeder. De dochter voelde zich in de steek gelaten.‘Ik kwam de kerk binnen’, vertelde een trouwe kerkganger met humor, ‘en daar zat warempel iemand op mijn stoel!’ De dochter bezocht ‘s dinsdag haar oude vader en toen dat moeilijk werd voor haar werden drie andere zussen, die hooguit eens in de twee maanden kwamen boos op haar. Gunsten en gewoonten worden al gauw als recht ervaren.
Het leven is een wonderlijk geschenk, vol onverwacht mooie en ontroerende momenten; een symfonie van schoonheid, van geuren en vertedering. Soms ook is het iets waar je geen raad mee weet. Dan doet het pijn en het ontneemt je de adem. Dan komt angst ons bestaan. Maar hoe dan ook: het is ons gegeven. We hebben het niet gevraagd. We hebben het niet verdiend. We hebben er niets voor gedaan. Het was er!

GODS LIEFDE EERST

Johannes beschrijft dat in zijn evangelie in de zin: ‘niet wij hebben God liefgehad, maar Hij óns. Eerst was er de liefde die ons voortbracht. Wij zijn ontwaakt in een omgeving die ons beminde. Dat is de oorsprong. Of zoals het evangelie zegt: Niet jullie hebben mij uitgekozen maar ik jullie. Eerst was God er die onze naam riep.
Gaandeweg zijn we dat wonder gaan aanvoelen als een vanzelfsprekend recht. We gingen het beleven als een persoonlijke verdienste. Als er gevaren en bedreiging opdoemden, dan ervoeren we dat als onrecht dat ons werd aangedaan. De natuur, virussen en bacteriën kwamen aan onze rechten. God kwam aan wat als ons eigendom voelt.
Welke rechten? Welk eigendom? Het is toch zo dat het hele bestaan een gave is. Een gave met grenzen. Na de zonsondergang komt de nacht. Na de stralende zomer de herfst. Na het uitbundig feest de rouw. Een gave met beperkingen. Een tijdelijke gave.
Aan een nichtje legde ik ooit uit dat de kinderboekjes achter in de kerk bestemd waren voor de kleintjes om tijdens de Mis in te kijken. Ze vatte het fenomeen samen met de constatering: ‘Dus dat is een soort leen-cadeautje’. Ja. Het leven is een leen-cadeautje. God die de Liefde is heeft ons voortgebracht.
Als dat zo is, dan hoef je ook voor die dreigingen en gevaren niet zo bang te zijn. Als we uit Gods liefde voortkomen dan mogen we er zijn! Niet móeten maar mógen. Hij heeft het ons het eerst liefgehad. Dat is de veilige grond waarop we staan, zonder rechten op meer en met de hoop op alles!.

DE KLEREN

Lieve kinderen. Ik had de eerstecommunicantjes een rondleiding door de kerk gegeven. We waren in de kleedkamer geweest van de priester en de misdienaars. Daar is een grote kast met witte gewaden en kleurrijke mantels. Die kleren stammen uit de tijd van de Romeinen, had ik uitgelegd. Toen hadden we het orgel uitgeprobeerd. Wist je dat daar 625 fluiten in verstopt zitten en niet zo’n kleintjes ook. Zal ik je de allerhoogste eens laten horen?... En de allerdiepste?... Nou we hadden alles gezien met de kinderen. Ook de ijzeren brandkast. Als je de kleerkast en de brandkast ook eens wilt zien dan moet je na de mis maar even in de sacristie komen!
Toen we klaar waren vroeg ik: ‘Wie heeft nog iets te vragen?’ Een hele slimme jongen stak zijn hand op. ‘Ik begrijp niet waarom jullie Romeinse kleren aan doen? De Romeinen hebben Jezus toch doodgemaakt. Waarom dragen jullie geen joodse kleren?’ Zo! Dat was een moeilijke vraag.
Weet je wat het is: God houdt van de mensen in alle kleren. En zelfs zonder kleren. In hun pyjama en ondergoed. En God houdt van alle mensen evenveel. Of ze nu een driedelig streepjespak aan hebben of een slobbertrui. Of ze nu hele koele dure schoenen dragen of heel gewone. Of ze nu een pet op hebben of een kroon. God ziet de merkjes niet eens want God kijkt binnen in de mens. Of daar liefde is. Daar voelt Hij zich thuis.