Een stuk geroosterde vis (Lc. 24, 42)

 

De evangelisten brengen het verhaal van Jezus, van wat hij heeft gedaan en gezegd. Zij verkondigen Jezus, omdat hij woorden heeft om van te leven.

De apostelen hebben ervaringen gehad met Jezus, die mensen na hen niet meer op dezelfde wijze hebben gehad. “Gelukkig jullie ogen omdat ze zien en jullie oren omdat ze horen” (Mt. 13,16). Ze hebben met hem geleefd. Ze zijn vanuit Galilea met Jezus opgetrokken naar Jeruzalem. Ze geraakten daar in de war wanneer hij daar werd aangehouden en stierf op Golgota. Enkelen onder hen sloegen op de vlucht en sloten zich af uit angst.

Gestorven en begraven

Elke evangelist vermeldt dat Jezus in een individueel graf werd gelegd. Er lag er een steen voor het graf, zelfs een heel zware, zegt Mattheus.

Een graf, een zerk, een koperen plaat op een columbarium, het zijn van die laatste herinneringen aan een mens. In de ogen van mensen ben je dood wanneer niemand zich jou nog herinnert. Zo helemaal gerust kan een mens toch niet zijn met de uitspraak: « Après la mort, il n’y a rien. C’est cela qui me rend serein. » Een christelijke perspectief is anders door het geloof in de God van Abraham, van Isaak en Jakob. Hij is een God van levenden en niet van doden.

Al vlug waren er geruchten in de stad dat het graf van Jezus leeg zou zijn en dat zijn leerlingen zijn lichaam zouden gestolen hebben (Mt. 28, 11-15). Maar zijn leerlingen zelf hadden moeite om de vrouwen te geloven, die met de boodschap kwamen dat Jezus was verrezen.

Opgestaan uit de dood

De evangelisten verkondigen uiteindelijk alle vier de verrijzenis van Jezus. Zij verschillen weliswaar in de weergave hoe de verschijningen van Jezus zijn verlopen. Johannes en Mattheus hebben naast verhalen over verschijningen in Jeruzalem eveneens verschijningsverhalen in Galilea. Lucas concentreert alles op Jeruzalem. Ze geven aan dat de Jezus op een nieuwe wijze in de kring van zijn gemeenschap is gekomen. Lucas geeft een periode van veertig dagen. Het gaat over Jezus die ze hebben gekend, die gestorven is en die de wonden in zijn lichaam draagt. Hij is geen schim.

Opvallend is de eerder bescheiden wijze waarop Jezus komt. Hij is als een voorbijganger die zich in het gesprek mengt met twee mensen, een koppel op de weg van Jeruzalem naar Emmaüs. Voor Maria Magdalena is hij de tuinman in de hof van Pasen die ze aanspreekt. Hij staat als een man bij een vuurtje aan de oever van het meer, waar hij zorgt voor gebraden vis.

Het duurt een tijdje eer de leerlingen beseffen dat het Jezus is. Hun frank - of zeggen we nu hun eurocent - was laat gevallen. Wanneer hij verschijnt zijn er enkele twijfelaars.

Lucas heeft dan deze eigenaardige uitdrukking dat ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven. Het leek hen bijna te schoon om waar te zijn.

Tijdens een maaltijd

In Emmaus zat Jezus met de twee Emmaüsgangers aan tafel, waar hij het brood brak. In Galilea zorgt hij aan het meer voor geroosterde vis en in Jeruzalem at hij het stuk vis op dat zij hem aanreikten. Het zal voor de leerlingen een herinnering geweest zijn aan de maaltijden die ze samen met Jezus hadden gehad toen Jezus onder hen was en aan de vele gelijkenissen waarin hij het koninkrijk Gods vergeleek met een feestmaaltijd.

In de kapel van Caritas/Melle staat voor het altaar een schilderij als antipendium. Het is geschilderd door een Poolse dame, die haar inspiratie zocht in taferelen van het Avondmaal in de grotkerken van Cappadocië. Op de schotel, die midden op de tafel staat, ligt geen paaslam, maar een geroosterde vis.

Een nieuw begin

De paasdag is niet het einde van de boodschap van Jezus. Deze krijgt van af die dag een nieuwe start. Lucas geeft daarvan het beste bewijs want hij schreef zijn evangelie dat eindigt in Jeruzalem met de Paasdag en de Hemelvaart. Hij is tevens de auteur van een tweede boek, dat er op aansluit, de Handelingen van de Apostelen. Op deze derde paaszondag lezen we uit beide boeken.

In zijn eerste boek zet Lucas de lezer op weg naar Jeruzalem. In het tweede leidt hij deze vanuit Jeruzalem doorheen golvende bewegingen tot het uiteinde van de wereld en naar Rome, het politiek wereldcentrum. Dit 24° hoofdstuk uit het evangelie van Lucas dient als scharnier tussen zijn twee boeken en als de verbinding tussen de weg naar Jeruzalem toe en deze vanuit Jeruzalem naar Rome.

Dit hoofdstuk speelt zich af op verschillende plaatsen maar tijdens één zelfde dag, namelijk de grote dag van Pasen, de beslissende derde dag. Gans het hoofdstuk beweegt tussen afwezigheid en aanwezigheid van de Verrezen. Het verhaal begint in de vroege ochtend. De verrezen Heer is er, maar zij vinden zijn lichaam niet. De apostelen hechten geen geloof aan het verhaal van de vrouwen. Petrus gaat niettemin vaststellen dat het graf leeg is.

Van bij dit eerste moment van de dag, in de ontmoeting van de vrouwen met de twee mannen in stralende witte kleren, komt de thematiek van de ganse dag aan bod: dit van het zich herinneren van wat Jezus gezegd heeft en dat van het begrijpen van “het moeten” doorheen gans het leven van Jezus. “De Mensenzoon moet”, een heel karakteristieke uitdrukking in het evangelie.

Er is een tweede ontmoeting op de zelfde dag, deze van de leerlingen op weg naar Emmaüs. De verrezen Heer trekt met hen mee. Hij is er, maar wordt niet herkend. Hun ogen waren verhinderd hem te zien. Hij die het best weet wat er voorgevallen is, wordt door de twee als een vreemdeling beschouwd. Zij blijven staan, maar de vreemdeling zet hen terug in beweging, doordat hij naar de Schriften verwijst, d.w.z. zowel de wet als de profeten. De vreemdeling wordt gast en gastheer. De verschijning aan Petrus bevestigt de ontmoeting van de twee met de verrezen.

Een derde ontmoeting vindt plaats binnen de volledige kring van de leerlingen. Hier ligt veel nadruk op het lichamelijke, want Lucas benadrukt de identiteit van de Jezus voor Pasen met deze na Pasen. Alweer komen de Schriften ter sprake. De verzen 46-48 benadrukken drie elementen uit het evangelie: de inhoud van de Schriften ontdekken in wat zij zeggen over het lijden (Jes. 40) en het verrijzen (Os. 6, 1-3) van de Messias; vervolgens de noodzaak dat de Messias verkondigd wordt, juist daardoor wordt Hij als Messias erkend. Tenslotte bevatten deze verzen de oproep tot bekering en de verkondiging van de vergiffenis. Dit zijn de drie tekenen van de Messias. Wij zijn er verantwoordelijk voor. Volgens Lucas behoort de zending inherent tot het christologisch geloof (ontleend aan ICLZ).

Dan is er de laatste ontmoeting, deze van het afscheid, waar Jezus zich van hen verwijderde en ten hemel werd opgenomen (Lc. 24, 50-52). In de Handelingen is dit afscheid niet op Pasen, maar later. “Na zijn lijden en dood heeft hij hun herhaaldelijk bewezen dat hij leefde; gedurende veertig dagen is hij in hun midden verschenen en sprak hij met hen over het koninkrijk van God” Hdn. 1,3).

Het paasverhaal bij Lucas is een zendingsverhaal. Het stimuleert ons om handen en voeten geven aan de verrijzenis. Het vraagt om ons te voeden aan de Schrift en de bekering en de vergeving van zonden te verkondigen. Verrijzen is niet enkel een boodschap van leven na de dood, maar eveneens van leven vóór de dood.

In de constitutie over de liturgie verklaren de concilievaders: “De kerk is zonder ophouden bijeengekomen voor de viering van het paasmysterie. Zij leest wat in al de Schriften op hem betrekking had (Lc. 24,27). Zij viert de eucharistie waarin de overwinning en de triomf van zijn dood tegenwoordig wordt gesteld en tevens brengt zij dank ‘aan God voor zijn onuitsprekelijke gave (2 Kor. 9,15) in Christus Jezus, tot lof van zijn heerlijkheid (Ef. 1,12), door de kracht van de Heilige Geest” (Sacrosanctum concilium 6).