“Zoveel volk op de terrasjes in de buurt van de kerk, en zo weinig volk in de kerk. Het doet me aan de eerste christenen denken, de dapperen die schuilplaatsen moesten zoeken om elkaar te ontmoeten en samen te bidden.
Ik hoop maar dat wij niet de laatste christenen zijn.
Ik denk het niet. Tussen de brokstukken van de ruïnes van de kerk kiemen nieuwe gemeenschappen, nieuwe vormen van geloofsbelijdenis. De kerk is veel minder dood dan ik had gedacht, zo heb ik intussen ontdekt” (Kristien Hemmerrechts, Van Ver gekomen, p. 32-33).
De schrijfster had met de kerk gebroken en is heftig antiklerikaal geweest. Nu werkt zij als vrijwilliger mee in de lekengemeenschap San Egidio in Antwerpen. Sommige mensen schrikken wanneer ze hun met overtuiging zegt: ”Ik ga naar de mis en ook naar het gebed. Als ik kan, dan ga ik.” (Op.cit. p. 160).
De verrezen Heer
De schrijfster heeft zoals allicht elke mens meerdere periodes meegemaakt. Zo ging het ook de apostel Thomas. Hij was nauw met Jezus verbonden, had geen schrik om met Jezus mee te gaan als deze sprak over Jeruzalem en het lijden dat hem daar te wachten stond (Joh. 11,16). Na de dood van Jezus was Thomas onthutst en hij bleef het, al zeiden hem de andere leerlingen dat Jezus hun verschenen was. Hij had hun zijn handen en zijde getoond. Hij had hen gesproken over vrede en vergeving en over de gave van de Geest (Joh. 20.19-23).
De apostelen vertelden het aan Thomas, die er die avond niet was. Maar hij kon het niet geloven. Hij zou maar geloven wanneer hij Jezus zou terugzien, maar dan met de tekenen van zijn lijden, de wonden in handen, voeten en zijde. En Jezus is de achtste dag terug gekeerd naar de groep leerlingen en toonde zich aan Thomas. Deze mocht de handen leggen in de wonden van Jezus (Joh. 20,24-29). Hij zag en geloofde.
Hoogstwaarschijnlijk maken wij de woorden van Thomas tot de onze. Wij zouden de Verrezen Jezus willen zien. Maar we beseffen dat de Verrezen Jezus niet aan elk van ons kan verschijnen. Wij zijn aangewezen op het geloof en het getuigenis van de jonge kerk. Wij hopen dat we Jezus zien in wat de kerk ons biedt: het woord van de Bijbel en de aanwezigheid van Jezus in de sacramenten en langs het getuigenis in woord en daad van veel gelovigen.
Kerk in verandering
De kerk, die wij als kind hebben gekend, is veel veranderd. Het elan, dat wij van haar hadden verwacht in de tijd van het tweede Vaticaans concilie heeft zich niet doorgezet. De kerk is zelf verwond en verdeeld. Zij verschijnt niet overal als de spiegel van Gods vriendelijkheid. Zo wordt zij geprezen in het Eucharistisch gebed XI D: “De Kerk is de spiegel van uw vriendelijkheid en wekt een blijde hoop in het hart van de mensen. Zij is het teken van uw trouw, ons toegezegd voor immer.” Maar deze kerk is ook in ballingschap zolang de wereld duurt (Eucharistisch gebed III).
Paus Franciscus stimuleert haar om meer synodaal te zijn, om in verbondenheid te zoeken en te werken aan een wereld van solidariteit en in zorg om de schepping en dit volgens de stijl van Jezus: nabijheid, meevoelend en teder.
Wonden aanraken
Jezus kwam op de achtste dag Thomas tegemoet. Deze verwacht een Christus te zien, die door wonden is getekend, wonden hem aangedaan omwille van zijn inzet en werk. Door zijn handen in de wonden te leggen geloofde Thomas in het wonder. (Tomáš Halík,, Raak de wonden aan. Over niet zien en toch geloven, Utrecht).
In een brief aan jongeren, waarin hij hen uitnodigde naar de Wereldjongerendagen in Madrid, schreef paus Benedictus XVI: “Ook wij kunnen tastbaar contact met Jezus hebben en zo te zeggen onze hand leggen op de tekenen van zijn Lijden, de tekenen van zijn liefde. Het zijn in het bijzonder de sacramenten waarin hij dichtbij komt en zich aan ons geeft. Beste jonge mensen, leer Jezus te “zien” en te “ontmoeten” in de Eucharistie, waar Hij aanwezig en dichtbij ons is, en zelfs tot voedsel voor onze reis wordt. In het sacrament van de boete openbaart de Heer zijn barmhartigheid en schenkt ons altijd zijn vergeving. Herken en dien Jezus in arme mensen, in zieken, in onze broeders en zusters met problemen en hen die hulp nodig hebben.”
Elke christen wordt daartoe uitgenodigd en heeft hiervoor een verantwoordelijkheid. Zo kunnen wij teken zijn van de verrezen Heer.
“Iedere gelovige is als een schakel in de grote keten van gelovigen. Ik kan niet geloven zonder gedragen te worden door het geloof van anderen en door mijn geloof draag ik ertoe bij het geloof van anderen te dragen” (Catechismus van de Katholieke Kerk, 166).
Didymus, de tweeling
Didymus, de bijnaam van Thomas. Didymus, de tweeling. Wij kunnen met hem verbonden zijn, zowel in zijn twijfel als in zijn geloof dat zo prachtig en krachtig is verwoord in deze korte belijdenis: “Mijn Heer en mijn God!” (Joh. 20, 28).
“Ik geloof, kom mijn ongeloof ter hulp” (Mc. 9,24).
“Gij die vreest en twijfelt, herkent uw Heer en Heiland, die in de avond breekt het brood en voor u de Schrift ontsloot” (ZJ 405).
“Ja, er zijn meer mensen aan het nadenken, wellicht door alle dreigende rampen die op ons afkomen. Maar voor mij is het vertrekpunt de godservaring. De vreugde vindt daar haar oorsprong “ (K. Hemmerechts).
Wij trachten ook oog en oor te hebben voor de Thomas naast ons, in onze kring en ook erbuiten. Al verkleint de kring van de kerk, dan wordt toch van ons verwacht dat wij de zorgen en de inzet van de wereld rondom ons delen. De gelovige en de ongelovige, zij kunnen elkaar bevragen en ook samen zoeken om de wonden in de wereld te lenigen en te helen.