Waar God begint (2006)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

DE LIEFDE VAN VINCENT


De naam ‘Vincent van Gogh’ roept warmte op, zonnebloemen, zinderend licht boven korenvelden en portretten van arbeiders en boerinnen, met veel genegenheid geobserveerd. Voordat hij schilderde had Vincent theologie gestudeerd. De saaie colleges aan de universiteit konden hem niet boeien. Hij werd hulppredikant in de Borinage, in Wallonië. Hij begon er serieuze schetsen te maken. En hij bleef brieven schrijven aan zijn broer Theo.
‘Ik denk’, schrijft hij in 1880, ‘dat alles wat echt goed en schoon is, dat dat van God komt. De beste manier om God te kennen is: veel lief te hebben. Houd van deze vriend, deze persoon, dit ding, wat je maar wilt... Dat leidt naar God.’

WAAR GOD BEGIN

En Vincent had de mensen lief. Af en toe zijn er periodes dat hij niet meer tekent of schrijft. Dan wordt hij door neerslachtigheid gekweld. Maar steeds blijft hij op aandoenlijke wijze van mensen houden, vooral van eenvoudige lieden, van de mijnwerkers die zwart en vermoeid uit de aarde komen, onderweg naar hun hutten waar geen schilderij aan de muur hangt, of van de boeren rustend aan tafel of in het Brabantse land. Hij houdt ook van Kee, van Kee Vos. Hij is tot over de oren verliefd op haar. Kee is een nicht van Vincent. Hij betuigt haar zijn liefde, maar wordt genadeloos afgewezen. Kee antwoordt met drie woorden: ‘Niet neen nimmer’. De woorden blijven door Vincents hoofd spoken. Ze had toch gewoon kunnen zeggen: ‘Nee, Vincent, ik heb er geen zin in.’ Maar ze zegt ‘Niet nee nimmer!’ Schuilt daar geen verdrongen passie in? Zo moet Vincent hebben gedacht. Hij probeert het opnieuw. Tevergeefs. Zou haar vader hem zwart gemaakt hebben? Wat weten dominees eigenlijk van liefde?
Dan schrijft Vincent deze diepzinnige woorden:

‘Het komt -geloof ik - niet bij haar op dat God eigenlijk misschien pas begint
als we zeggen: ‘O God, er is geen God’.  Dat laatste was een citaat uit Multatuli.

ACHTER DE DOOD

Het is een zin die een oneindig vergezicht opent. God begint pas wanneer wij Hem niet meer bedenken. God begint pas waar de menselijke fantasie ophoudt. God leeft waar een mens aan de grens is gekomen van waar zijn taal hem toelaat. God is zoveel groter dan onze burgerlijke moraal, ver verheven boven onze angst en ons verlangen.

OVERGAVE

Ik realiseer het mij op deze paasochtend. Ook Pasen legt het mysterie van leven en dood niet uit. Een paaspreek is er niet om God aannemelijk te maken. Pasen is een uitnodiging om voor de grens van de dood te vertrouwen op de God van het leven. Het gaat niet om begrip maar om overgave!
Mensen staan rond een graf. Ze zijn nog verdoofd door de overrompelende gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Die waren vol wapengekletter en tranen van pijn. Nu is het zo onwezenlijk dat de zon toch weer gewoon is opgegaan. Niemand heeft een oog dichtgedaan, maar de merel fluit of er niets aan de hand is. De dauw trekt snel op, de schaduwen worden korter. Er wordt weinig gezegd. Die lieve trouwe vriend, die genezer, die profeet, die gids, die Jezus... Hij is dood. Vermoord. En God heeft gezwegen. Geen donder, geen bliksem, geen vernietigend vuur. God lijkt in te stemmen met de moord. Ze staan bij het graf. Verward en met een bos kruiden in de hand.

God begint waar ze Hem niet meer kunnen volgen. Het zij zo. Ze hebben van Jezus gehouden. En die liefde is hun band. Hun band met elkaar en met Hem. Zo staan ze bij het graf. De beste manier om God te kennen is: veel lief te hebben.
De zon wordt al wat warmer. Nee, hier in het graf is Hij niet. Hij kan alleen bij de Barmhartige zijn. En in ons hart, in onze handen en in onze woorden. ‘Kom laten we gauw naar de andere vrienden gaan. We moeten verder gaan met liefhebben en leven. God heeft Hem gered!’

JEZUS IN DE GROT

Lieve kinderen. ‘Wie kent er een verhaal van Jezus?’ vroeg ik op school. Taschja stak haar arm een beetje vermoeid omhoog. De andere arm moest ‘m ondersteunen.
‘Ja?’
‘Dat Jezus uit de grot ontsnapte....!’ zei Taschja, met samenzweerderige blik. Ik moest even nadenken. Jezus in een grot? Leek me wel spannend. Maar ik kon me zo een verhaal niet herinneren.
‘Ik ken het verhaaltje niet.’
‘Kijk’, zei Taschja, ‘ze hadden Jezus van het kruis gehaald en in een grot gelegd...’ Ach ja, natuurlijk. ‘Jezus is begraven, dat verhaal bedoel je. Het verhaal van Pasen.’
‘Mijn oma is ook begraafd’, riep Anne.
‘De mijne niet’, nam Pé het woord, ‘die is ge-regeerd.’
‘Gecremeerd’, verbeterde ik. Nu begonnen alle kinderen door elkaar te praten want ze hadden allemaal wel iemand begraven. Ik klapte in de handen.
‘Luister! Als oma dood is, dan is ze er ineens niet meer. Dat is vreemd. Er ligt wel een lichaam. Dat lijkt wat op oma, maar ze is ‘t niet meer. Het praat niet, denkt niet, kijkt niet, droomt niet, slaapt niet, niets van oma is er nog. Nou moet je niet denken dat oma helemaal verdwenen is. Want oma is wel nog bij God. Je kunt niet buiten God zijn. God heeft Jezus bij zich ontvangen. Begrijp je het?’
‘Ik begrijp er helemaal niks van’, zuchtte Taschja. ‘Ik heb gister nog met oma een ijsje gegeten!’
‘De mijne is gecrepeerd’ schalde Pé door de klas.