Jezus' 'verrijzenis'



2e zondag na pasen 2012   herwerkt van 2006



Hand 4,32-35 Jo 20, 19-31






Ik zou vandaag willen opkomen voor de apostel Thomas,
opkomen voor eerherstel aan hem. Hij staat 
in de volksmond nogal eerder spottend bekend als de ‘ongelovige’ Thomas,
een bijnaam die een beetje op misprijzen duidt. Dat is een mispijzende bijnaam
die hij absoluut niet verdient.



Als we de verhalen over de verschijningen van Jezus bekijken, is hij de enige (en dus ook de
enige apostel) die de vraag stelt
naar de KERN van wat wij nu het Christendom noemen en die deze vraag dan nog
heel expliciet stelt. Hij is in deze
verhalen de enige die ons de ogen opent voor het Paasmysterie, d.w.z. voor Jezus’ ‘verrijzenis’ , voor Zijn niet voor immer en altijd ‘verslagen’ zijn, niet voor immer en altijd
ten onder gegaan zijn  en dus voor de kern van het Christendom, want zonder die ‘verrijzenis’ zou er geen
Christendom zijn, of toch zeker niet als ‘godsdienst’.



Ik wil proberen dat even te verduidelijken.



Bij de kruisdood van  Jezus is eigenlijk niemand van de apostelen
aanwezig. Alleen enkele vrouwen -en misschien ook Johannes- staan op een behoorlijke
afstand van het kruis. Want de apostelen zijn verschrikkelijk  bang. Ze zijn bang dat wat met Jezus gebeurt,
ook met hen zou kunnen gebeuren. En ze zijn gevlucht, ondergedoken, misschien
wel ergens ver weg .Heel menselijk, en op zich eigenlijk ook niet erg. Maar veel erger dan dat is dat zij ontgoocheld zijn, dat ze absoluut aan de
grond zitten.
Probeer dat goed
te begrijpen!!. Diegene in wij ze geloofden, aan wie ze hun vertrouwen hadden
geschonken, van wie ze een nieuwe toekomst verwacht hadden met gans hun
verlangen en gans hun wezen, daarvoor hun leven op het spel gezet hadden, gaat
ten onder,  wordt ter dood gebracht, moet
het lootje leggen. Jezus’ ideaal én hun ideaal werd verbrijzeld, ging met hun
ogen wijd open faït . Wat Jezus hen voorgehouden had en voorgeleefd had, kon in
de realiteit duidelijk niet. Jezus’
weg, Zijn manier van leven leidde niet tot leven –zoals Hij in Zijn leven
altijd gepredikt had – maar tot de dood. Dat zagen ze nu met eigen ogen. Je kon
er niet naast kijken, je kon het niet negeren.                                                 En de weg die Jezus gegaan was, kunnen we kort
samenvatten in het voornaamste gebod van de Joden toen én van de Christenen:
als je God wil beminnen, dan moet je ook je naaste beminnen als je gelijke.
Jezus heeft dat gebod niet alleen verteld, zijn ganse openbaar leven is geweest
het DOEN van dat gebod: mensen genezen, mensen genezen van dwangedachten en vooroordelen,
hen genezen uit de macht van het kwaad, uitgestotenen terug een volwaardige
plaats geven in de gemeenschap, opkomen voor de kleineren en de zwakkeren, hen
opnieuw in dat gemeenschapsleven laten opnemen, daadwerkelijke zorg om mekaar,
het dienstbaar zijn aan mekaar, mensen aan zichzelf teruggeven, enz. Jezus
heeft niet alleen gezegd wat Hij gezegd heeft, Hij heeft het ook gedaan. En daarin is Hij zo ver gegaan
–vanuit Zijn eenheid met de Vader- dat het de machtigen uit zijn tijd zo
irriteerde, hen zo dwars zat, dat ze met de hulp van de Romeinen Jezus uit de
weg geruimd hebben.



Voor de apostelen  en de leerlingen was het nu duidelijk: de weg
van Jezus, de man die hen de weg wees –waarin ze echt zijn gaan geloven-,
leidde tot ondergang en dood.



Vandaar dat Thomas denkt: mij
leiden ze geen tweede keer om de tuin.
Ik wil zekerheid dat diegene die
aan jullie verschenen is , die m.a.w. niet tegen te houden is, niet kapot en
niet onherroepelijk  dood te krijgen is,
wel DEZELFDE is als diegene die ons de weg gewezen heeft en die zelf beleefd
heeft. M.a.w. ik wil weten of het dezelfde is als diegene die aan het kruis
zijn laatste adem heeft uitgestoten, of het dezelfde is met de wonden van het
kruis, ik wil mijn vingers daarin kunnen steken. M.a.w. ik wil zekerheid dat de
weg waarin we geloofden en blijkbaar een fiasco was en tot de dood leidt, dan
toch niet tot de dood leidt maar tot leven. Thomas is de eerste die doorstoot
naar de kern van het Christelijk leven, nl. er zijn voor mekaar -zoals Jezus-
leidt tot leven, hoe tegenstrijdig dat misschien op het eerste gezicht mag
lijken.



Die kernboodschap hebben ook
de eerste christengemeenschappen begrepen. Daarvan getuigt o.a. de eerste
lezing van vandaag die zegt: ‘Er was geen enkele noodlijdende onder hen want ze
bezaten alles gemeenschappelijk’.



We moeten goed opletten met
die tekst want hij is in een heel gebalde stijl geschreven. Het betekent niet
dat ze in communes leefden zoals de tekst wel eens zou kunnen laten vermoeden.
Ze leefden niet in groep samen en er was geen gemeenschappelijke beurs, maar ze
waren om mekaar bezorgd, moreel en materieel. Vandaar dat -als er nood aan was-
wel iemand een huis of landerijen verkocht; maar de tekst is  te gebald geschreven om dat er hier uit te
halen. De tekst die duidelijker is, is: ze waren één van geest en één van ziel
– als we die tenminste juist willen begrijpen Wat ze deden, was mekaars leven
delen in wel en wee, mekaar helpen, er zijn voor de anderen, mekaar leven
geven, niemand uitgesloten. Een mooi voorbeeld voor wat wij als
geloofsgemeenschap zouden kunnen en eigenlijk moeten proberen te zijn.



Thomas wil –en dat vind ik
heel menselijk en heel terecht – ‘zeker’ zijn dat Jezus’ dood, zijn fysieke
dood, niet het einde is van Jezus, en niet een doodlopende weg is, maar dat
Jezus’ weg de goede weg is en dat Jezus nu op een totaal andere manier leeft,
werkt, mensen op weg zet en hen telkens weer kracht geeft om Jezus’ weg te gaan
en dat die weg het uiteindelijk zal halen op het kwaad. Daarom ook zegt Thomas:
‘Mijn heer en mijn God’, m.a.w. Gij, Christus, Gij komt van God, en zoals God
zult Gij ons altijd nabij blijven, ons voor altijd blijven inspireren en
blijven drijven en kracht daartoe geven.