Achtste zondag door het jaar (2006)

Inleiding

'Factus es Dominus protector meus.' De Heer heeft Zich mijn Beschermer getoond, mij in veiligheid gebracht, Hij heeft mij liefgehad, Hij heeft mij gered. Een intredezang die past bij mensen die leven in het ik-tijdperk. Het gaat allemaal om mij. Of om mensen, gelovigen, die moeten leven in een tijd waarin er bijna niemand meer in de Kerk zit. Maar de teksten voor deze intredezangen zijn gehaald uit de psalmen. Dat ik-tijdperk is al veel eerder begonnen, maar dan niet het egoïstische ik, maar het Ik van God, dat het meest onzelfzuchtige is van alle ikken en ik-gerichte mensen. Zo geloven wij. Dat zullen we straks ook zeggen, niet wij geloven, maar ik geloof. De Kerk bestaat uit een veelheid van mensen die ieder voor zich weten dat God hen persoonlijk liefheeft, en die zich van hun kant persoonlijk aan die liefde toevertrouwen. We waren er nog maar net en we hadden nog helemaal niets dan ons schamele ik en ons werd al de liefde van God gegeven, wij werden als zijn kinderen opgenomen. Dat is wat we gedurende de eucharistie willen vieren.

Homilie

Een vastendag. De leerlingen van Johannes vasten, en de leerlingen van de Farizeeën vasten, maar leerlingen van Jezus vasten niet. Die zullen wel weer vasten als de bruidegom van hen is weggenomen. Nu al vasten? We zijn te vroeg. Het is pas over een paar dagen Aswoensdag en dan begint de Vasten. Met daaraan voorafgaand: carnaval, het feest van het ultieme niet-vasten, van drinken en eten. Het moet allemaal nog komen.

Maar je kunt in dit evangelie op verschillende manieren instappen. Zoals het evangelie zelf zegt: eten en drinken samen met Jezus, de Bruidegom, als bij een bruiloftsfeest. En niet eten en drinken als de Bruidegom is weggenomen, als de leerlingen in een rouwstemming verkeren en geen hap door hun keel kunnen krijgen. Dan vasten zij, omdat zij de dood van hun Bruidegom moeten verwerken.

Het gaat dus niet om het vasten op zich, om het wel of niet vasten, het gaat om Jezus. Dat wij samen met Hem één leven leiden. Eten en drinken omdat we samen zijn met Hem, als bruid en bruidegom. En niet eten en drinken als wij zijn lijden en sterven vieren. Onze plaats is de plaats van de vrienden van de Bruidegom, zoals het evangelie vandaag zegt, zo spreekt Jezus over zijn leerlingen. Dat brengt ons al in de goede richting. In de richting van wat er tussen de Kerk en Jezus is: vriendschapsliefde. Dat is een liefde voor iemand door uitverkiezing. Niet omdat je op de een of andere manier met de ander bent verbonden door de banden van het bloed, of doordat je in dezelfde situatie verkeert, in dezelfde communiteit leeft, maar het is wat God heeft met het Joodse volk: een uitverkiezingsliefde. Er is onder de naties één volk uitverkoren, het uitverkoren volk, niet om bepaalde eigenschappen, maar door de voorkeursliefde van God. Zoals iemand een vrouw kiest met wie hij wil gaan trouwen, zoals dat in de eerste lezing ook wordt voorgesteld: "Ik zorg dat uw moeder Israël naar de woestijn gaat en Ik spreek tot haar hart.” Een relatie van Hart tot hart. “Daar wordt zij weer gewillig zoals in de dagen van haar jeugd toen ze optrok uit Egypte." Zo was het ook toen het volk in een isolement verkeerde, niet meer in de slavernij van Egypte en nog niet in het beloofde land, maar in de woestijn, vereenzaamd, afgezonderd, helemaal op zichzelf teruggeworpen. Ook toen hadden zij niemand anders dan God alleen. "Ik neem u als mijn bruid, voor altijd, als mijn bruid in recht en gerechtigheid, in goedheid en erbarming, als mijn bruid in onverbrekelijke trouw. Dan zult gij de Heer leren kennen."

Zoals wij zeggen: iemand heeft kennis gekregen aan een jongen, aan een meisje, een exclusieve liefde, een unieke band die elke andere band uitsluit. Dat zal er zijn, zegt de profeet, tussen God en zijn volk. Precies zo'n hechte band heeft Jezus met zijn vrienden en zijn vrienden met Hem, zo'n hechte band is er tussen bruidegom en bruid. Samen vormen zij één leven. Het leven van de één is het leven van de ander, zodat er niet meer twee zijn, maar zoals Paulus zegt: "één lichaam en één geest." Precies wat er tussen de christenen van de stad Korinte en Paulus was, zoals we in de tweede lezing hoorden. Een eenheid van geest, een verbond, een nieuw verbond, niet zoals het oude verbond, geschreven op stenen tafelen, maar een nieuw verbond, geschreven in de harten van levende mensen. Een verbond, niet van de letter, maar van de geest. Zo'n eenheid is er tussen Jezus en zijn leerlingen, tussen Jezus en ons.

Maar hoe kan dat nu? Liefde is persoonlijk, zo persoonlijk dat de huwelijksliefde alleen maar gedacht kan worden als monogaam, één man en één vrouw. Hoe zit het dan met Jezus, de Bruidegom? Heeft Hij meerdere vrouwen als bruid? Ja, ontelbaar velen. Hoe kan dat nu samengaan? Een universele liefde en toch persoonlijk, want anders is het geen liefde. Hoe kan ik mij nu persoonlijk bemind weten, terwijl ik weet en zie dat Hij Zich ook aan anderen geeft? Ik mag de communie ontvangen, maar anderen mogen het ook. Hij heeft een plaatsje in mijn hart en ik heb een plaatsje in zijn Hart, maar anderen hebben het ook.
Een liefde die niet persoonlijk is, is geen liefde. Hoe kan Hij dan van ieder persoonlijk houden en van velen? De kleine heilige Theresia heeft eens geprobeerd dat uit te leggen met een voorbeeld. Zoals de zon tegelijkertijd de hoge ceders en elk klein bloempje beschijnt alsof het alleen op aarde is, zo houdt Onze Lieve Heer Zich even bijzonder bezig met elke ziel alsof zij de enige was die bestaat.

Maar God is toch geen zon en wij zijn toch geen bloempjes, dat hoort allemaal tot de orde van de natuur. Wij zijn uniek, onherhaalbaar, onvergelijkbaar. Wij zijn van eeuwigheidswaarde. Daarom probeerde de kleine Theresia het op een andere manier uit te leggen, getoetst aan haar eigen beleving. Zoals Paulus het deed in de tweede lezing. Ze legt het nu uit aan een vrolijke tiener uit Parijs, Mariélou Castel, die haar novice geworden is. De enige die nog jonger is dan zij. Ze zegt tot Mariélou: 'Ik verzeker je dat ik van je hou. Ik hou van je alsof mijn hart helemaal voor jou was.' 'Hoe kan dat nu, je kunt toch niet van mij houden zoals je van je eigen zuster houdt?' Theresia weer: 'Nee, dat moet je niet met elkaar vergelijken. Ons hart is gemaakt naar Gods beeld en Hij houdt van iedereen alsof er geen ander op de wereld was. En zo doet mijn liefde voor mijn zussen in niets afbreuk aan mijn liefde voor jou. Mijn hart is totaal en afzonderlijk voor iedereen en tegelijk is het helemaal van God.' Dat zegt ze niet zomaar, dat betekent dat zij in de relatie met haar zussen helemaal afgestorven is aan eigenliefde. De liefde voor haar bloedverwanten is een geestelijke liefde, een Godsliefde geworden, helemaal zelveloos, helemaal onthecht, niets voor zichzelf willen hebben, geen liefde terug. En daarin lijkt zij op God zoals Hij Zich in Jezus heeft geopenbaard. Een Bruidegom, volkomen zelveloos, volkomen afgestorven aan alle eigenliefde, zoals Hij hier in dit evangelie wordt genoemd: een Bruidegom die eens zal worden weggenomen, weggerukt uit dit leven - verwijzend naar de lijdende Dienstknecht uit de profeet Jesaja - die zijn leven geeft voor de zondaars. Een onvoorstelbare liefde.

We kunnen ons zo'n liefde gewoon niet voorstellen, omdat wij ons de liefde alleen maar beperkt kunnen voorstellen, wel in staat iets voor een ander op te brengen, maar niet in staat álles voor een ander op te brengen en helemaal niets voor zichzelf te vragen. De zuivere liefde? Nee, die bestaat niet bij de mensen. En toch is ons hart daarop gemaakt en daarom vieren wij die liefde in iedere eucharistie als de liefde van God die Zich meedeelt aan de mensen. 'Dit is mijn Lichaam voor u.' Dan moet er toch ook iets in de mensen zijn die dat aannemen. Niet alleen de Hostie op onze hand, maar ook zijn liefde in ons hart. Die liefde waarvan Paulus zegt dat zij in de harten van de gelovigen is geschreven. Dat is wat wij vieren in de eucharistie: zijn liefde, feest van liefde, van goddelijke liefde, die ook ons deel wordt, ons eigendom. Een feest van liefde. Daarin geloven wij en daarom zeggen we 'credo': Ik geloof, in zijn eeuwige liefde.