Melaatsheid B (2012)

We hoorden daarnet het evangelie van Marcus over Jezus die een melaatse geneest.

In de lezing uit Leviticus gaat het over huidziekten. Voor ons zijn dat twee totaal verschillende dingen. Echter niet in Jezus' tijd. Tussen toen en nu ligt tweeduizend jaar wetenschap. Huiduitslag maakte mensen toen bang omdat men geen idee had van wat er juist aan de hand was. Men wist wel dat het het begin kon zijn van iets heel ergs; misschien was het besmettelijk, misschien ook niet.

Maar het was hoe dan ook verdacht.

 

Wie onrein was verklaard, werd uit preventieoverwegingen uit de samenleving verwijderd. Hij/zij mocht door niemand aangeraakt worden. Wie per ongeluk een onrein iemand had aangeraakt, werd ook onrein beschouwd. Dat niet-aanraken was ieders verantwoordelijkheid, ook die van het slachtoffer: hij mocht zich niet laten aanraken. Het was dus belangrijk dat men van op afstand kon zien of iemand onrein was.

Vandaar een hele reeks voorzorgsmaatregelen  In de Middeleeuwen, was dat bij ons niet anders: melaatsen liepen toen met een ratel rond om wie in de buurt kwam weg te jagen.

 

Zo wordt de vraag van de melaatse uit het evangelie dan ook heel begrijpelijk: reinig mij, laat mij er weer bijhoren, sluit me niet langer uit de kring.

En Jezus opent de kring, hij zegt: word rein. Ik wil dat je er weer bij hoort. Je moet niet apart blijven staan. Je moet niet geïsoleerd blijven. Jezus steekt de hand uit, raakt de zieke aan.  Hij zet zelf de eerste stap.

Ook wij kunnen zeggen: ik wil dat je er weer bij hoort, je moet niet apart blijven staan. Elk van ons kan de eerste stap zetten om een zieke medemens te gaan bezoeken.

 

Ook vandaag geraken zieke mensen vaak geïsoleerd. Ze kunnen niet meer gaan werken, vervreemden van hun collega’s en krijgen al vlug het gevoel dat ze niet meer meetellen. Ook hun hobby’s geraken achterwege en vele vrienden komen niet op bezoek. Het lijkt vaak alsof mensen bang zijn om een zieke collega of kennis, vriend of familielid te bezoeken.

Vooral oudere mensen hebben daar het meest mee te maken. Hun kennissenkring is hoe dan ook aan het uitdunnen, en als ze dan door ziekte getroffen worden, verschraalt hun netwerk van sociale contacten nog meer.

 

En dan grijpen we soms toch alle moed bijeen en we gaan op bezoek bij een zieke.

We moeten niet bang zijn van stiltes bij een ziekenbezoek. Soms zijn er heel weinig woorden nodig. Soms passen woorden ook niet. Het kan zijn dat de zieke geen zin heeft om te praten, dat hij te moe is om te luisteren. Laten we dan gewoon stil aanwezig zijn.

Stille aanwezigheid kan al heilzaam werken. Als de zieke beseft dat de bezoeker tijd neemt voor hem, niet gehaast is, niet vaak op zijn uurwerk kijkt, dan voelt die zieke dat hij voor jou belangrijk is, dat je hem respecteert, dat je hem waardevol vindt. En dat besef zal de zieke deugd doen, zal al heilzaam werken.

Dat is al een heel krachtige manier om te zeggen: ‘jij hoort er bij. Je bent voor mij geen onreine. Je bent rein voor mij.’

 

Voor Jezus staat het vast dat mensen in nood moeten geholpen worden. Niet afwegen, geen voorwaarden stellen, wel helpen. Niet doen dus zoals ons land jaar na jaar doet: pas opvang voor daklozen organiseren als het Siberisch koud is. En wij? Helpen wij spontaan waar nood is? Zijn wij bereid onszelf, onze tijd en onze welvaart te delen met eenzamen, zieken, mensen met problemen? Willen we zijn als Jezus? Willen we dus helpen?

 

Ook nu kunnen we het voorbeeld van de heilige Damiaan, Jozef de Veuster, niet naast ons neerleggen.  Hij blijft het grote voorbeeld van inzet voor wie omwille van ziekte uitgestoten en verlaten is. 

Deze unieke en veelzijdige figuur deed aan palliatieve zorg ‘avant la lettre’, ontwierp hulpmiddelen voor verminkten en werkte mee aan wetenschappelijke proeven.  Hij getuigde van een authentieke nederigheid, noodzakelijk om dicht bij de zieke te kunnen staan, naar hem te luisteren en hem te helpen.  De omhaling van vorige week kwam eigenlijk een week te vroeg.

 

Vrienden,  straks zullen we samen bidden, een tekst die ons moet wakker schudden:

   Gij hebt de mens een huid gegeven,

   de plaats waar hij kwetsbaar is,

   gewond of getekend door ouderdom en pijn,

   maar ook de plek van tederheid,

   van liefde en streling,

   de plaats waar wij geroerd en geraakt worden

   tot in de kern van ons wezen.        

 

Als we eerlijk zijn en durven kijken tot in het diepste binnenste van ons leven, zullen we wellicht allemaal merken, dat we op één of andere manier ook zelf nood hebben aan aanraking en zelfs aan genezing of echt “rein” worden.