Maanden van leegte heb ik ervaren (2012)

 

Het boek Job behoort tot de wereldliteratuur.  Alain de Botton beweert in zijn Religie voor atheïsten dat het boek Job een van de meest troostrijke teksten van het Oude Testament zou moeten zijn.  Het gaat over de vraag waarom goede mensen nare dingen overkomen.  Het boek Job is zo menselijk omdat het worstelt met het lijden.  Waarom al dit lijden in de wereld?  Een vraag waarop we nog altijd het antwoord zoeken.

Leven, het is prachtig, als alles goed gaat, als we de wereld mogen verkennen en ontginnen.  Leven, het wordt echter een zware opgave en is een last wanneer dag aan dag de pijn het lichaam foltert en de ziele aanvreet.

Wanneer en waar heeft Job geleefd?  Geen enkel plek op de wereld is hem vreemd en in elke tijd klinkt zijn schreeuw.
Het bijbelse boek Job behoort tot de wijsheidsliteratuur.  Het verhaal kan heel oud zijn.  Het is neergeschreven tussen de vijfde en tweede eeuw vóór Christus door iemand die veel nagedacht heeft en zich niet met gemakkelijke antwoorden tevreden stelt. 

Je kunt veel verklaren als je als stelregel aanneemt dat het goede wordt beloond en het kwade gestraft.  Dit is de vergeldingsleer.  Ze is gestoeld op een dagelijkse levenswijsheid: “Wie goed doet, goed ontmoet.”  Maar al vlug bots je op problemen.  Hans Ausloos en Ignace Bossuyt zijn de hoofdredacteurs van een uitgave bij de Vlaamse Bijbelstichting.  Hun boek Job tussen leven en lijden bevat vier bijdragen.  In de inleiding geven ze onmiddellijk aan hoe problematisch deze optimistische levensvisie van de vergeldingsleer kan zijn. “Immers; wanneer binnen deze visie goed gedrag tot een goed leven leidt, dan kan omgekeerd een slecht leven enkel en alleen het gevolg zijn van een slechte levenswandel.  Deze implicatie van de wijsheidsleer is echter ondraaglijk voor wie met onverdiend lijden wordt geconfronteerd.  Temeer geldt dit voor mensen die hun leven op God richten: hoe kan men  (blijven) geloven in een God die ’s mensen rechtvaardigheid met straf zou beantwoorden?” (Op. cit. p. 8).
Job is in het verhaal een welstellend man met zeven zonen en drie dochters.  Hij heeft grote kudden vee, schapen en geiten, kamelen en runderen.  Hij is vroom en godvrezend.  Zelfs wanneer dit alles hem wordt afgenomen en hij in eigen persoon en eigen lichaam zwaar getroffen is, blijft hij vast in zijn Godsgeloof.  Tot zijn vrouw die hem aanraadt God te vervloeken zegt hij: “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” (Job 2,10). 

Elifaz, Bildad en Sofar, drie vrienden komen bij Job.  Zij zijn aanvankelijk zo wijs om te zwijgen.  “Zeven dagen en nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed” (Job. 2, 13).  Het is Job zelf die begint te spreken en zegt hoe zwaar het lijden hem treft en die vraagt naar het waarom.  Daarop beginnen zijn vrienden, die wijzen worden geheten, te discussiëren.  Ze zitten met hun vergeldingsleer en vermoeden verborgen kwaad.  Job houdt stand.  Hij is onschuldig.  Hij begrijpt niet waarom God hem dit aandoet.  Hij uit een lange klacht en het antwoord van Elifaz heelt de pijn hoegenaamd niet.  Job gaat verder met zijn klacht (Job 6 en 7).  We horen een deel van deze klacht in de eerste lezing.  Slechts twee maal worden op zondag lezingen uit het Eerste Testament ontleend aan het boek Job.  Deze is gekozen in aanloop naar het genezend optreden van Jezus in Kafarnaüm (Mc. 1,29-39).  Jezus voelde mee met het lijden van mensen.  De iconografie heeft beelden van Jezus, waarin dit van Job is verwerkt.  In het Museum Mayer van den Bergh in Antwerpen incorporeert een 15de eeuwse houten beeld van Job de unieke verbintenis tussen Job en Christus (Barbara Baert, Job in de beeldende kunst, in Job tussen leven en lijden, p. 84-88).

De klachten en de schreeuw van Job worden dag aan dag aangevuld door deze van zwaar zieken, mensen met pijn, mensen zonder uitzicht.  « Seigneur, pourquoi as tu fait la nuit si longue ? » (Père Duval).  De woorden van Job over het leven als een ademtocht en over de dagen die sneller voorbijschieten als een weversspoel worden elke dag hertaald in ziekenkamers.  In hun klacht ligt een bede dat iemand het gebroken hart geneest (ps. 147).  We hebben onze agenda bij met daarin mooie teksten: “Als God een deur voor ons sluit, dan zet Hij een venster open !”  Of dit gebed tot kracht:

Ik vroeg om kracht en God gaf me moeilijkheden, om me sterk te maken. 
Ik vroeg om wijsheid en God gaf me problemen om te leren op te lossen. 
Ik vroeg om voorspoed en God gaf me verstand en spierkracht om mee te werken.
Ik vroeg om moed en God gaf me gevaren om te overwinnen.
Ik vroeg om liefde en God gaf me mensen om te helpen.
Ik vroeg om gunsten en God gaf me kansen.
Zo ontving ik niets van wat ik vroeg
maar ontving ik alles wat ik nodig had.
 

De zieke zelf mag ze aanreiken.  De gezonde moet er heel omzichtig mee omgaan.  Bij het gezegde dat onze naam geschreven staat in Gods hand vroeg een zieke waarom God zo klein schrijft en zijn hand soms gesloten is. 

Hoe zal ik reageren als ik zelf met lijden geconfronteerd word?.  Deze vraag staat al in de proloog van het boek Job: “Hoe zal Job over God spreken in en vanuit zijn lijden?  Of, enigszins anders geformuleerd, hoe zal men over God spreken tot de mens die lijdt” (op. cit. p. 34).