Het verlies van een geliefde partner laat kwetsuren na die levenslang duren. De maatschappij is niet voor een lange rouw. Maar bij kinderen, weduwen en weduwnaars werkt dit verlies lang na. Het heengaan van een partner is een verlies van steun op allerlei gebied (geestelijk, materieel, financieel). In onze dagen behoren vooral alleenstaande met kinderlast tot de kwetsbare groepen.
Met een handvol meel
De bijbel heeft een bijzondere aandacht voor weduwen. Tijdens een langdurige droogte hield de grote profeet Elia zich schuil in het dal van de Kerit. Raven brachten hem voedsel en hij kon drinken uit de beek (1 Kon. 17,1-7). Toen de droogte aanhield, moest hij van daar weg en kwam in Sarefat. Daar vroeg hij onderkomen en eten aan een weduwe met een zoon. Zij behoorde niet tot het volk van Israël. Hij vroeg om wat drinken en wenste een stuk brood. De vrouw moest bekennen dat ze zelf niet veel meer bezat: “Zowaar de HEER uw God leeft, ik heb geen brood meer; alleen nog maar een handvol meel in de pot en nog een beetje olie in de kruik” (1 Kon. 17,12). Zij wist dat de dood hen te wachten stond. Toch had ze vertrouwen in wat Elia haar zei als woord van de HEER: “De pot met meel raakt niet leeg en de kruik met olie raakt niet op totdat de HEER het weer laat regenen” (1 Kon. 17,16).
Delen wat je hebt
De Heer vulde haar kruik met olie en de pot met meel. Het is geen kwestie van tafeltje dekje. Maar van het geloof in een getrouwe God. De vrouw deelt van het weinige dat ze heeft.
Het verhaal van de weduwe van Sarefat (1 Kon. 17,10-16) kondigt de komst aan van de arme weduwe op het tempelplein (Mc.12,42-44). Beide zijn ze geen lijdend voorwerp van zorg, maar actoren. De weduwe met de twee koperen muntstukjes wierp alles in de offerkist wat ze had. Zij verwijst naar Jezus die zich helemaal zal geven op het kruis.
Die vrouw, alleen met haar zoon, is een voorbeeld van onthaal, vertrouwen en solidariteit. Ze deelt van haar armoede en maakt het mogelijk dat de profeet Elia kan leven. Zij ervaart dat wie deelt niet armer wordt. Mensen die delen bevragen hen die krenterig geven en die altijd een motief vinden om niets te geven.
Jezus hekelt het gedrag van vooraanstaanden, die weduwen en wezen tekort doen. Zij maakten misbruik van hun kennis en gezag. Hij kiest voor de weerlozen.
Jezus was een fijne observator van het gebeuren rondom de offerkist, al had dit voor hem zelf geen belang. Hij liep immers niet hoog op met al het gedoe rondom de tempel. Hij zag er verschillende groepen mensen en hun manier om iets in de offerkist te werpen. Veel, weinig. Hij wist dit meteen te interpreteren.
Veel geven
Veel geven betekent nog niet grote edelmoedigheid. Weinig geven kan wijzen op heel grote solidariteit. Bij geldinzamelingen kunnen eenvoudige meer met de zaak begaan zijn dan rijke sponsors. Werenfried van Straten heeft in Oostpriesterhulp dikwijls de inzet van gewone mensen geprezen. Missionarissen zeggen het zelfde, wanneer zij terugblikken op de hulp van het thuisfront. Veel vrijwilligerswerk steunt op de inbreng van eenvoudige mensen met een groot hart.
Pater Y. Congar was een groot theoloog, nauw betrokken bij het tweede Vaticaans concilie. Hij maakte onder meer deel uit van een groep bisschoppen en andere, die een meer dienende en arme kerk wensten. Hij hield tijdens het concilie zijn dagboek bij. Na een nogal heftige discussie met een dame over armoede schrijft hij: “Ik reageer op wat mij al te simplistisch voorkomt. Zij ziet alleen maar de eisen voor de armen. Ik geef echter toe dat, mocht ik in te midden van arme leven, ik de zaken anders zou zien. Toch houd ik niet van gepassioneerde vereenvoudigingen” (Y Congar, Journal du concile, II, p. 264).
Hij was bevriend met Jozef Cardyn, van wie hij de grote realiteitszin waardeerde en diens kunst om steeds te vertrekken van bij de mensen en vanuit datgene waar zij mee bezig waren. Zijn spreuk was: ‘Evangelisare pauperibus’. Het evangelie bij de arme brengen. Zo begon hij zijn apostolaat in Laken met naar buurten en wijken te gaan, waar de kerk totaal afwezig was.
Congar vermeldt in zijn dagboek informatie die hij kreeg van Mgr. Poupard, een Franse medewerker van Paus Johannes XXIII: “Poupard zegt me dat de paus elke dag veel geld krijgt voor het concilie onder meer van arme mensen. Echt, het is de penning van de weduwe. Zij schrijven hem: ‘Gij houdt een concilie. Ik bid veel daarvoor. Dat moet zeker geld kosten. Ik bezit een kleine som. Ik stuur ze u.’ Armen verkondigen vandaag het evangelie en steunen de kerk zoals Dominicus en Franciscus ten tijde van Innocentius III” (I, p. 170).
De weduwe gaf haar laatste penning “alles waar ze moest van leven”. Dit heeft Jezus aangesproken, al is ze nochtans niet van zijn compagnie. “Die vrouw behoort tot de andere godsdienst. Zij gelooft niet in Jezus, heeft geen contact met hem, krijgt ook geen bemoedigend woord te horen. Zij gaat aan hem en zijn leerlingen voorbij. Toch prijst hij haar, benadrukt hoe ze in haar armoede meer gaf dan al de anderen, ja alles gaf waar ze van leven moest. Hij presenteert haar als een groot voorbeeld voor zijn leerlingen, en dus voor de hele christelijke geloofsgemeenschap” (Benoit Standaert, De Jezusruimte, p. 289-290). Jezus grijpt naar dit voorval en legt het zijn leerlingen uit als een testamentair woord, een uiting van zijn eigen diepste gesteltenis: zichzelf ten volle geven, tot het uiterste, alles (Ib, p. 94).
De weduwe gaf “alles waar ze moest van leven”. Was dit wel een wijze beslissing? Ze kiest ervoor als bedelares verder biddend te leven in de omgeving van de tempel, daarbij hopend dat de pelgrims haar gebed zullen belonen. Het boeddhisme kent zulke voorbeelden.
Met het oog van de armen
De aandacht van de evangelist voor het gebaar van de weduwe wijst er op dat het armoede–ideaal in de eerste Jezus-beweging geliefd was. De jonge kerkgemeenschap is overtuigd dat God beslissende heilsdaden in het leven van Jezus heeft verricht. Zij verwachten zijn spoedige terugkeer. Dit geeft haar een andere kijk op bezit.
Vanuit de Jezus-beweging blijven mensen kiezen voor een leven van armoede. Niets bezitten geeft hen grote vrijheid en mobiliteit. Voor armoede kiezen, om zo Jezus na te volgen en mensen die in armoede leven nabij te zijn. Uit solidariteit delen zij het leven van armen: Zusters en Broeders van Mother Teresa, kleine fraterniteiten van de gemeenschap van Taizé in arme buurten in Azië, Afrika en Zuid-Amerika, Petites soeurs de l’Agneau (een van de jongste takken in de familie van de Dominicanen), initiatieven van de Poverello... Die ervaringen helpen hen om de gang van de wereld te bekijken vanuit de ogen van de armen, bij wie het dringend appel klinkt tot Vrede en Gerechtigheid.
Armoede op zichzelf is geen ideaal. Waar het geld is, is de duivel, maar waar het niet is, is hij twee keer. Armoede moet bestreden worden. Armoede is een misdaad, comfort een recht, maar luxe een schande! Op de vooravond van de dag van de vierde wereldbeweging 2015, dag van verzet tegen extreme armoede stelde Zuster Lieve De Cleen haar boek voor, uitgegeven bij Epo, over Butagas, Blauwe Vuilzakken en ‘Du’ van Peter Maffay. Zij geeft er het woord aan Rudy, Kristien en hun kinderen, ervaringsdeskundigen.
De weduwe die haar laatste twee penningen wegschonk, loopt verloren in onze tijd. Waar kom je terecht zonder geld en kredietkaart? Ze doet ons evenwel nadenken over de sociale hypotheek die op elk bezit rust. In welke mate laat ik andere erin delen? Wat heb ik over voor vrienden, wat geef ik aan armen en geef ik, al of niet met fiscaal attest, aan de vele solidariteitswerken die aankloppen? Heb ik kleingeld bij mij om elke bedelaar toch iets te geven? Het was maar een handvol meel. Maar met het handvol meel van velen bakken we een groot brood. De oudste vorm van mutualiteit begon met de kleine bijdrage van de leden om te helpen bij ziekte en werkloosheid.
Gerechtigheid
Iedere christen moet evangelische soberheid betrachten. “God zegent degene die de armen te hulp komen en veroordeelt hen die zich van hen afwenden. Liefde voor de armen is niet te verzoenen met een buitensporig verlangen naar rijkdom of met het egoïstisch gebruik ervan. “De armen niet laten delen in uw eigen bezittingen is hen bestelen en hen beroven van het leven. Wat we bezitten is niet ons eigendom, het is het hunne” (Johannes Chrysostomus). Op de eerste plaats moet men voldoen aan de eisen van de rechtvaardigheid, uit vrees dat men anders als liefdegave zou aanbieden, wat men in feiten verschuldigd is krachtens de rechtvaardigheid” (K.K.K.2443-2449).
De weduwe bij de schatkist, een vrouw zonder naam, die niettemin velen tot op vandaag interpelleert.