Mens zonder grens (2000)

Het is volop herfst en de winter komt er aan. De berichten over rampspoed komen nu van dichterbij dan in de zomer. Illegalen in ons land hebben het slecht, in In Kosovo zijn de huizen nog lang niet in orde en in Roemenië dreigt honger. Er wordt hulp geboden al is het nooit genoeg. We zien de beelden van mensen die een vrachtwagen met hulpgoederen ergens uitladen, jonge artsen die zijn toegesneld met hun witte jas en wat eenvoudige geneesmiddelen. Vanuit de TVstoel zien we altijd weer mensen die hun eigen grens zijn over gestoken naar de evenmens die hulp nodig heeft. Ze zijn van allerlei komaf: chauffeurs en sjouwers, architecten en bouwers, christenen en moslims, gelovigen en ongelovigen. "Mensen zonder grenzen". Het zijn degenen die het niet kunnen verteren dat ze het zelf zo goed hebben terwijl anderen ernstig te kort komen. Eenmaal thuis geeft het terecht een goed gevoel dat er niet alles maar toch iets aan gedaan is. Dan breekt het moment aan om zich weer te wijden aan de eigen dagelijkse taak, het gezin, de carrière enz.

Hulp dient gegeven over grenzen heen, maar er zijn grenzen aan wat je doen kunt. Toch plukken we even die gelovigen, b.v. christenen, uit dat gezelschap en het moge duidelijk zijn waarom. Omdat we vandaag lezen dat er voor hen inderdaad een gebod van inzet en overgave aan de medemens is, maar een ander gebod staat voor hen evenzeer overeind: Geef je aan God, met geheel je hart, met al je bezieling, met heel je verstand en met al je krachten. Thuisgekomen wacht daar de nog moeilijker opdracht om zich te geven aan iemand die ze niet zien, die hun ver te bovengaat en die derhalve beroep doet op bovenmenselijke krachten. God beminnen en niet zo'n beetje, nee met alles wat een mens maar geven kan. Al eeuwen doen gelovigen hun best om een beetje in de richting te geraken van dat hoogte ideaal en hen zou hun zwaar te moede zijn ware het niet dat er een heel concreet oefenterrein voor wordt aangewezen: die naaste, of liever die evenmens, want het kan ook wel eens wat verder weg zijn. Als je dan net terug bent van een hulpactie in Bangladesh is de vraag niet meer te ontwijken: "Was je daar met heel je hart, je ziel, je verstand en al je krachten"? Heel zeker niet, want zo supersterk, zo super bezield en superslim zijn we nu ook weer niet. Het is nog steeds een ideaal gebleven om die naam van God: Hij die er voor jou is, om die naam ons helemaal eigen te maken. Waar de ongelovige is afgewerkt als mens met al z'n beperkingen daar blijft dat eerste en tweede gebod staan voor de gelovige: de roeping tot mens zonder grens, zonder grens in alle opzichten, zich spiegelend aan God zelf.

Wat moet ik hier nog vanuit mijn TVstoel? Ik wordt nog kleiner dan ik al was vergeleken bij die helpers en als ik dan nog eens verneem wat en wie voor mij eigenlijk boven alles gaat dan schaam ik mij diep, tenzij ik dit verneem van zo'n superhelper, die nog altijd mild me uitnodigt om tenminste dat beetje te doen wat ik wel kan: mens voor een mens te zijn, met hoge idealen, maar voorlopig nog mens met een grens.