Week van de Eenheid - oecumenische viering (2009)

We schrijven 15 augustus 2000. Voor het eerst in bijna vijftig jaar landt er op het vliegveld van Seoul, in Zuid-Korea, een vliegtuig dat afkomstig is uit Pyongyang, hoofdstad van Noord-Korea. In dat vliegtuig zitten 100 Noord-Koreanen die in Seoul familie mogen bezoeken die ze vaak al meer dan veertig jaar niet hebben gezien. Later die dag keert het vliegtuig terug naar Pyongyang met honderd inwoners uit Zuid-Korea, die hun familie in het noorden mogen bezoeken: broers, zussen, ouders, kinderen. De herenigingen zijn natuurlijk emotioneel, en de beelden ervan gaan de wereld over: U zult ze zich vast nog wel herinneren.

Sinds die dag zijn er acht en een half jaar verstreken. Het herenigingsproces van Korea gaat nog altijd, moeizaam, verder. Er is in die tijd een vraag gekomen aan de verschillende christelijke kerken van Korea: "Zouden jullie, protestanten en katholieken van allerlei kerken in Korea, samen willen bepalen wat het thema wordt voor de week van gebed voor de eenheid van alle christenen, in januari 2009?"

De christenen in Korea hebben dat gedaan, en ze zijn gekomen tot het thema dat vandaag wereldwijd in allerlei kerken centraal staat, en ook in deze viering: één in Gods hand . Het is een citaat uit de lezing uit de profeet Ezechiël die we net hoorden. Niet toevallig gaat het in die lezing ook over de hereniging van twee landen: Een noordrijk en een zuidrijk. Als we praten over de geschiedenis van Israël in het Oude Testament, dan gaan we er vaak van uit dat dat één land was. Maar dat is een beetje een geïdealiseerd plaatje. Het grootste deel van de geschiedenis van Israël was het land in tweeën gesplitst: een Noordrijk, Israël genaamd, en een Zuidrijk, Juda. Eigenlijk was het maar twee generaties een eenheid: onder koning David en zijn zoon, koning Salomo.

Wie dat voor ogen houdt, de lange geschiedenis van verdeeldheid tussen Israël en Juda, en de pijnlijke tweedeling van Korea, nu al meer dan vijftig jaar, die snapt waar het in de droom van Ezechiël om gaat:

JHWH richtte zich tot mij: `Mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: "Juda, Zuid-Korea, en de Koreanen die daar wonen." Neem dan nog een stuk hout en schrijf daarop: "Israël", Noord-Korea, en heel het volk dat daar woont." Voeg die twee samen tot één geheel, zodat ze in je hand één stuk hout vormen. En als mensen je vragen: "Wil je ons vertellen wat je hiermee bedoelt?" zeg dan: "Dit zegt God, JHWH: Ik neem het stuk hout van Zuid-Korea, en ik leg dat tegen het stuk hout van Noord-Korea aan. Ik maak er één stuk hout van, in mijn hand zullen ze één worden."

Ik lees dat, en ik denk: "Ja, dat snap ik. De grote droom van Israël en Juda, en vandaag, de grote droom van Korea." En de christenen in Korea geven ons vandaag deze lezing als een droom voor ons, een droom over de eenheid tussen protestanten en katholieken. Want ook wij zijn op weg naar eenheid, eenheid onder de christenen.

Nu komt het in Nederland niet zo vaak meer voor dat de vraag of je katholiek of protestant bent hele families verscheurt, en gelukkig maar. Er zijn de nodige ontmoetingen, gesprekken, vriendschappen: als je als protestant met katholieken in aanraking wil komen of omgekeerd, is dat meestal niet erg moeilijk. Maar toch. Op het bestuurlijk niveau verloopt het proces naar meer eenheid stroef en traag, en ook dichtbij is het soms moeizaam. In mijn ervaring gaat het dan meestal nog niet eens zo zeer over theologische of gelovige verschillen, maar gaat het vaak meer om verschillen van cultuur, of om vooroordelen: "omdat wij nu eenmaal de dingen zo gewend zijn, en dat bij hen toch anders is."
Nu zijn er ontegenzeggelijk cultuurverschillen, net zoals die er in vijftig jaar natuurlijk ook waren gegroeid tussen de families uit Noord- en Zuid-Korea. Maar die ontmoetingen in Seoul en Pyongyang waren een begin van hereniging, omdat je in de ontmoeting ontdekt wat je deelt, en je de kans krijgt om je vooroordelen te testen en vragen te stellen over wat je niet begrijpt. Pas in die ontmoeting komt er ruimte waarin de verschillen vruchtbaar kunnen zijn: "Jij bent inderdaad heel anders dan ik, maar wel broer, zus: wat mooi!"

Ik keer terug naar Ezechiël, want over dat ene, verenigde volk heeft hij nog iets te zeggen. Hij herhaalt een paar keer in zijn visioen dat dat ene volk van God geleid zal worden door koning David. Nu geldt David in het Oude Testament als de ideale koning, de koning bij uitstek. En als je kijkt naar de verhalen over David, dan snap je ook waarom. Hij was een gewone jongen, die met zijn slinger de zwaarbewapende Goliat versloeg. Een gewone jongen uit het volk, en alleen daarom al sympathiek. Waarom moeten altijd de tanks en bommenwerpers het winnen, waarom niet gewone mensen?
Daarnaast, en dat is voor de droom van Ezechiël wezenlijk, wist hij de volkeren van Israël en Juda te verenigen. Dat deed hij door een nieuwe hoofdstad te kiezen die niet de hoofdstad van het noorden en ook niet die van het zuiden was geweest: Jeruzalem. Een slimme politieke zet, maar ook: weten hoe je een volk moet verenigen.
En David was geen perfecte koning, we horen ook over zijn zonden. Over hoe hij vreemdging met Batsheba en haar man Uria liet vermoorden. En we horen over zijn berouw. Daarom geldt David ook als de bidder: veel van de psalmen staan op zijn naam.
En we horen nog iets over David: dat hij een herder was. Eerst letterlijk, hij verdiende zijn brood door zorg te dragen voor een kudde schapen, en later ook figuurlijk toen hij als koning herderlijk zorg droeg voor de mensen voor wie hij verantwoordelijk was: Zo zeer, dat `herder' een geliefd beeld werd voor God. "Mijn herder is de Heer, nooit zal het mij aan iets ontbreken."

Zo is David de ideale koning, de droom van een koning. En zoals hij het noordrijk en het zuidrijk, Israël en Juda verenigde, zo is er één die ook ons, katholiek en protestant verenigt. Hij wordt vaak `zoon van David' genoemd, en net als Ezechiël verbond ook hij twee stukken hout: in de vorm van een kruis. Jezus.
Over Hem vertelt Johannes in zijn evangelie, en we komen daar opnieuw dat beeld van de herder tegen. En we treffen er een van de meest intieme zinnen aan in heel de bijbel: "Ik ken mijn schapen, en de mijnen kennen mij." Je hoort mensen ook vaak zo praten over hun man of over hun vrouw: "O, ik kán mijn man, ik kán mijn lief," zeggen ze dan, en er klinken twee tonen in mee: dat ze hem doorhebben ("Ik ken mijn man!"), en dat ze ontzettend dol op hem zijn en hem niet zouden willen missen. "Ik ken de mijnen", dat is de toon waarop Jezus vandaag over ons praat. En in die woorden verdwijnt de angst en de vreemdheid.

"Zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken" zegt Jezus ons vandaag, "zo ken ik jou." Zo vertrouwd, zo vanzelfsprekend, zo liefdevol. En zo worden wij vandaag uitgenodigd om voor Hem te staan. In de wetenschap dat voor hem niets te verbergen is ("Ik ken de mijnen!"), maar vooral dat er voor hem niets verborgen hoeft te worden. Als ik dat weet, kan ik vrij voor God staan, met mijn talenten en mijn armoe, met mijn momenten van grootsheid en mijn kleinheid: "Hier ben ik, uw kind." En ik weet welk antwoord er komt: "Ik ken de mijnen..."

Beste mensen, we beginnen vandaag aan de week van gebed voor de eenheid van alle christenen. Laten we deze week bidden dat we dat steeds meer in elkaar mogen zien. Zoals de Koreaanse families uit het Noorden en het Zuiden elkaar weer ontmoetten en zeiden: "Ik ken de mijnen", zo zegt God het vandaag tot ons allen: "Jij bent mijn geliefde kind. Ik ken de mijnen."
Dat wij elkaar, over de grenzen van de kerken heen, zo steeds meer mogen gaan kennen.
"Dan zal er één kudde zijn, met één herder."