Hoor Israël (Mc. 12, 28b-34)

Kennen we nog teksten van buiten, laat staan Bijbelse teksten?

Om iets niet te vergeten moeten we het regelmatig herhalen. Dit is echter niet voldoende. Beter is het te beleven wat we met de mond belijden.

De Joden baden en bidden tweemaal daags het Sjemagebed. Ze hebben deze tekst voor ogen. Hij hangt aan deurposten, meer nog ze dragen deze gebeden op hun lichaam.

Joods gebed

Sjema Israël. Luister Israël. Deze beginwoorden van hun gebed gaan terug op een tekst in Deuteronomium (Deut. 6,2-9).

Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één. (Deut.6,4).

Je moet houden van de Eeuwige je God met heel je hart, heel je ziel en heel je vermogen. (Deut. 11,13)

en Je zult deze woorden schrijven op de deurposten van je huis en aan de poorten van je steden. (Deut. 6,9; 11,20)

Israël moet indachtig blijven wat God voor zijn volk gedaan heeft en voor wat Hij blijft doen. Hij verwacht van hen trouw aan het verbond dat Hij met hen sloot alsook trouw aan hen die tot zijn volk behoren. Dit was de Joden goed meegegeven.

We beginnen met luisteren. “Eerst komt het erop aan te vernemen hoe bemind en uitverkoren we zijn bij de Ene Heer en God die ons tot zijn volk maakte. Je bent bemind, bemin dan met geheel je hart, bemin in alle richtingen” (B. Standaert, Alfabet van een monnik, p. 147).

Jezus kent dit gebed. Hij grijpt er naar terug wanneer een Schriftgeleerde naar hem toe komt en hem de vraag voorlegt: “Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?” (Mc. 12,28).

Op dezelfde golflengte

In de reeks twistgesprekken maakt dit gesprek een uitzondering. Het is het laatste in de reeks twistgesprekken in Jeruzalem. Het verloopt in een klimaat van eerbied, in een serene sfeer, anders dan de spanningen voordien. Het is de eerste keer dat er een afzonderlijke Schriftgeleerde bij Jezus komt en de eerste keer dat Jezus een positieve waardering uitspreekt over iemand van de Schriftgeleerden. Het werd een serene dialoog over het belangrijkste in het menselijk handelen in een evangelisch perspectief. (C Focant, L’évangile selon Marc, p. 460). De dialoog verloopt in vier tijden: de vraag van de Schriftgeleerde (v. 28); het antwoord van Jezus (v. 29-31); de goedkeuring door de Schriftgeleerde (v. 32-33) en een lof van Jezus (v 34).

De man die de vraag stelt en Jezus, die ze beantwoordt, komen ten slotte met elkaar overeen. De Schriftgeleerde maakt het antwoord van Jezus tot het zijne, al voegt hij er nog een eigen beschouwing aan toe: “Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere God dan hij, en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.”

De Schriftgeleerde heeft eerbied voor Jezus. Hij noemt hem ‘meester’. En Jezus waardeerde het verstandig antwoord van de Schriftgeleerde 'U bent niet ver van het koninkrijk van God.”

Het ene grote gebod

Door het antwoord van Jezus te herhalen horen de lezers van het Marcusevangelie tweemaal het grote gebod. Het bevat zowel de liefde tot God en de liefde tot de naaste als de zorg voor onszelf. Wij moeten het nastreven met ons verstand, ons hart en al onze kracht. Of we aan al deze elementen recht doen?

Bij de Joden was zowel de liefde tot God als de liefde tot de naaste (de stamgenoten) bekend. Jezus bindt ze nauw aan elkaar zodat er slechts één groot gebod is. Liefde tot God, liefde tot de naaste; ze zijn van mekaar niet te scheiden. Toch is de band nu en dan vergeten. De eredienst voor God is soms een excuus geweest om de dienst aan te mens achteruit te stellen. Zou het kunnen dat de balans naar een andere richting is overgeslagen en dat wij enkel nog wijzen op de dienst aan de mens? Erger nog dat we enkel nog aan ons zelf denken en al het andere op zij is geschoven?

Langs Kathnet, een behoudsgezind internetkanaal uit Oostenrijk, werd de vraag gesteld of we een verandering van paradigma meemaken. Waar vroeger meer naar God verwezen werd en de mens vergeten werd, lijkt nu God verwaarloosd en gaat alles richting van de mens. Waar vroeger de klemtoon lag op Gods gerechtigheid en minder op zijn barmhartigheid, lijkt het nu anders. Waar vroeger het geloof op het voorplan stond en minder de werken, komen de werken nu vooraan. (Der Paradigmenwechsel ist deutlich, vom Primat des Glaubens zum Primat der Werke.“ Gedanken eines Nichttheologen“. Stefan Fleischer schrijft: “Solche Paradigmenwechsel sind oft einfach der Wechsel von einem Extrem ins andere. Während früher vor lauter Gott der Mensch vergessen wurde, so wird heute vor lauter Mensch Gott vernachlässig. Wenn früher vor lauter Gerechtigkeit Gottes seine Barmherzigkeit in Frage gestellt wurde, so wird heute vor lauter Liebe Gottes zu uns seine Gerechtigkeit verschwiegen. So ist es nur logisch, dass nun auch vor lauter Werke der Glaube zur Nebensache wird, während früher vor lauter Glaube die Werke vernachlässig wurden.”)

Bij een eventuele gedachtenuitwisseling over deze uitspraak zullen we indachtig zijn voor wat Jacobus schreef over het geloof zonder de werken en aan wat er staat in de eerste Johannesbrief.  Niemand heeft God ooit gezien. Maar als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde ten volle werkelijkheid geworden” (1 Joh.4,12).

Was het niet de Nederlandse bisschop Bekkers (1908-1966) die zei: “Beter eelt op de hand dan eelt op de knie”?