Wat wil je dat ik voor jou doe?

30e zondag door het jaar       Cyclus B         2012                            Jer 31, 7-9 

                                                                                                            Marcus 10, 46b – 52 

 

Wat wil je dat ik voor jou doe?

 

Beste vrienden,


Zo nu en dan hebben we de neiging om ons hoofd te schudden over wat Jezus allemaal vertelt. En daarbij bedoel ik niet alleen zijn prediking en Zijn antwoorden, maar ook de vragen die Hij stelt. Herinnert u zich nog de vraag uit het evangelie van vandaag?    

„Wat wilt ge dat ik voor U doe?  Maar, hoe kunt ge nu zoiets vragen? Het is toch overduidelijk waar de arme man aan lijdt. Wat zou een blinde, en dan nog één die vroeger ooit kon zien,  anders willen dan terug te kunnen zien? Waarom dan die vraag?  Is die niet gewoon overbodig.  Zo eenvoudig is het niet – en ik zal u zeggen waarom.  Laten we even kijken waarvan het verhaal van vandaag uitgaat. Bartimeus wordt ons voorgesteld als een blinde. Hij is niet blind geboren, maar door ziekte of door een ongeval ooit blind geworden. Hij kan noch zichzelf, noch iemand of iets anders zien en daardoor is hij uitgesloten van een groot aantal bereiken van het normale leven.  Psychologisch gezien zouden we erover kunnen nadenken wat Bartimeus in zijn leven allemaal niet heeft kunnen, en misschien ook helemaal niet meer heeft willen zien!   
Misschien was het wel juist dat, wat het evangelie ons over zijn betrekkingen met de andere mensen wil laten zien: dat Bartimeus bij zijn medemensen geen “aan-zien” genoot. Dat kunnen verdragen, dat moet wel bijzonder zwaar zijn. Uitgesloten en uitgestoten zijn, dat is een toestand waar niemand van ons mee wil geconfronteerd worden. Maar die toestand karakteriseert juist heel treffend de levenswerkelijkheid van Bartimeus.  „Velen van de mensen die om hem heen stonden ergerden zich aan hem en bevolen hem te zwijgen.” Die zin werd niet toevallig zo geschreven. Zeker niet! Deze blinde stoort de anderen echt! Hij zou er beter niet zijn, en als hij er dan toch is, dan moet hij zich maar rustig en kalm gedragen. Als hij stil is, als hij van zijn plaats in de gemeenschap afstand doet en geen eisen stelt; als hij zich aanpast en met zijn lot tevreden is, dan zal hij van de anderen ook wel eens een aalmoes toegestopt krijgen. Al was het om hun geweten te sussen.  Als ge dat dag in dag uit moet ervaren, dan denk ik dat het overbodig is om te zeggen dat dat vernederend is. Het berooft deze mens van zijn zelfvertrouwen en herleidt hem tot bedelaar; uiterlijk, maar nog veel meer ook innerlijk.  Maar op het moment waarop het ons door het evangelie wordt verteld, houdt Bartimeus zich niet meer aan het vertrouwde spel. Hij neemt zelf het woord, ongevraagd, zonder toelating, en wordt daarom ook bars teruggewezen door de anderen: Wat loopt ge hier te brullen? Hou je bek. We willen van jou niets horen, want ge hebt toch niets te zeggen.  Als we jou willen waarnemen, dan alleen maar wanneer het ons past – begrepen!  Voelt ge de spanning op deze plaats in de tekst? Ik ben er zeker van dat het eigenlijke wonder hier al is gebeurd.   Bartimeus werd in zijn leven reeds honderden, zoniet duizenden keren geconfronteerd met boodschappen die hem het leven tot een hel maakten en hem elke vreugde ontnamen. Maar ondanks alles bleef er een verlangen in zijn hart levend. Een verlangen naar een ander leven, een leven in achting en in waardigheid. En nu, op dit moment, acht hij zich in staat om dat verlangen uit te schreeuwen. Hij, die gewoon was om altijd te bukken, zich altijd aan te passen en zich te onderwerpen, hij komt in opstand. In de tekst staat: “maar hij schreeuwde nog heviger”.  Maar waaruit bestaat nu juist dat grote verlangen? Want wij vroegen ons toch af waarom Jezus die banale vraag aan Bartimeus stelt. Nu hebben we misschien gemerkt dat die vraag misschien helemaal niet zo banaal is. Want op dit ogenblik, in die situatie, gaat het plots toch om veel meer, daar gaat het om principiële, om existentiële zaken.

Wat wilt ge dat ik voor u doe?

Wat zouden wij antwoorden op die vraag?  Hebben jullie, heb ik zelf eigenlijk wel werkelijke verwachtingen van Jezus? Is er daar een verlangen dat ik werkelijk kan benoemen? Niet zo dat ik vandaag iets wens dat me morgen misschien terug vreemd is omdat er andere dingen zijn die me dan plots weer belangrijker lijken? Neen, zo eerder in de richting van: Wat is het basisverlangen van mijn leven? Ken ik dat? Of zou ik het zonodig ook aan God of aan Christus kunnen voorleggen?   
Zo af en toe komen er ook bedelaars bij ons en als we dan vragen wat ze van ons verwachten, dan gaat het in de allermeeste gevallen om geldelijke steun.

Soms vraag ik me af of dat antwoord er niet dikwijls komt omdat die bedelaar denkt dat er van ons toch niets anders te verwachten valt dan enkele euro’s.   

Bartimeus heeft het verlangen van zijn leven benoemd. Hij zegde: Ik wil zien, meer zien dan ik nu kan. Ik wil de waarheid van het leven zien en ik wil kunnen en mogen geloven dat ook ik een recht op leven heb.  Bij Jezus voelt hij die wens en die smeekbede in goede handen. Want hij vertrouwt Jezus en hij weet dat zijn verlangen bij Jezus in goede handen is. 

Maar het evangelie vertelt ons nog een tweede wonder. Hebben jullie het ook ontdekt? Het gaat om de mensen die Bartimeus eerst afweren omdat ze zich door hem gestoord voelen en hem geen aanzien gunnen. Juist tegen die mensen zegt Jezus: „Roep hem naar hier!” Eigenlijk wel bevreemdend; We hadden misschien verwacht dat Hij de blinde de weg zou besparen en zelf naar hem toe zou gaan. Maar Jezus stuurt heel bewust die mensen die de blinde eerst hebben afgeweerd. Want zo betrekt Hij hen bij het gebeuren en brengt Hij verandering teweeg.    Niet alleen bij de blinde gebeurt er iets, maar ook bij de omstaanders. Zij gaan Bartimeus op een gans nieuwe manier zien. Waar tevoren te horen was: „Wees stil! Hou je mond, ge hebt hier niets te vertellen“, daar klinkt het nu: “Heb moed, sta op, Hij roept je”.  Welke kracht een dergelijk woord in een mens kan opwekken die de ervaring van toewijding, aandacht en gemeenschap al niet meer kent, dat kunnen we ons allemaal wel voorstellen, daar is geen verdere uitleg voor nodig.  In dit genezingsverhaal wordt ook een heel belangrijk aspect van gemeenschapsvorming duidelijk en zichtbaar. 

Iemand zien die in nood en in een benarde toestand is en hem, net zoals Jezus, als mens ernstig nemen, hem bij te staan en terug levensmoed te geven, dat verandert beide kanten.   Het verandert diegene die de mens in nood ziet en bijstaat, en het verandert natuurlijk ook de mens die op zodanige manier geholpen wordt dat hij terug moed schept, terug vaste grond onder de voeten krijgt en zichzelf terug verder kan behelpen.  Beide horen bij de christelijke gemeenschap: diegenen die hulp nodig hebben en ook diegenen die de nood van anderen zien en hen helpen. Misschien worden wij één van de volgende dagen ook wel geconfronteerd met iemand die in nood verkeert. Geef Heer, dat wij dat dan ook zien zodat ook wij hem dan kunnen zeggen: vat moed, sta op, God roept ook jou op tot nieuw leven?!

Zo kunnen ook wij allemaal, in navolging van Jezus, er een steentje toe bijdragen dat onze wereld voor iedereen meer leefbaar wordt.  Amen.