Onze plaats kennen (2009)

Als je hier af en toe vooraan staat in de kerk, valt het op hoe ook hier de meeste mensen elke week hun vaste plaats proberen in te nemen. We gaan nooit eens helemaal aan de andere kant zitten. Ook thuis - in de meeste gezinnen - heeft iedereen zijn vaste plaats aan tafel, ook al is dat nooit echt afgesproken. Als bij ons de kleinkinderen komen eten - en dat gebeurt af en toe wel eens - nemen zij meestal ook altijd hun zelfde plaats aan tafel in.

Mensen hebben zo hun gewoonten. Het is anders wanneer de plaats aan tafel ook een rangorde gaat uitdrukken. Bijvoorbeeld, wanneer een echt hoog geplaatste op bezoek komt. Of wanneer er een feest is waarbij er ereplaatsen zijn. Wanneer dus het protocol een rol gaat spelen. Dàn kan het belangrijk zijn wie er op de ereplaats terecht komt. En dan wordt er ook vooraf over nagedacht.
Wie plaats mag nemen naast de hoogste in rang, naast de gevierde of de eregast, heeft automatisch zelf een belangrijke positie. Naast de voorzitter zit meestal de ondervoorzitter, naast de directeur de onderdirecteur, naast de premier de vice-premier. De plaats kan een rangorde of zelfs een zekere macht uitdrukken.

Eigenlijk is de vraag van Jacobus en Johannes om in het komende rijk naast Jezus te mogen zitten dus niet zo ongewoon. Het is ook niet verwonderlijk dat die vraag van hen komt. Samen met Petrus behoren zij immers tot de intimi van Jezus. Zij zijn min of meer de uitverkoren apostelen. Zij zullen er bij zijn op de berg Tabor en zij worden later ook gevraagd met Jezus mee te waken in de hof van Olijven.
Hun vraag is voor ons dus begrijpelijk, maar door Jezus worden ze meteen terecht gewezen. En wel om twee redenen. De leerlingen van Jezus moeten niet uit zijn op macht, het komt er voor hen niet op aan hun gezag te laten gelden. Wie groot wil worden, moet dienaar van allen zijn. Wie de eerste wil zijn, moet de anderen dienen. Macht wordt meteen verbonden met dienstbaarheid. Het woord minister komt overigens van het Latijn en betekent daar dienaar.

Dat betekent natuurlijk niet dat alle macht of gezag meteen vies is. Het zou al te gemakkelijk zijn die woorden verkeerd en letterlijk te interpreteren. En op die manier niet alleen macht, maar ook elke vorm van verantwoordelijkheid te ontlopen. Gezag moet er zijn in een maatschappij, in een fabriek of kantoor, in een school en een klas, in een club of vereniging, ja ook in een kerk. Een comité heeft een voorzitter nodig, een school een directeur, een bedrijf een manager, een land een regeringsleider.
Maar die gezagsdragers moeten beseffen dat zij hun macht, hun gezag moeten gebruiken ten dienste van anderen, van het geheel, en niet voor eigen profijt. En laten we maar niet te negatief doen. Heel wat gezagsdragers doen echt hun best om dat te doen. En mensen appreciëren dat. De man die vorige week heilig werd verklaard en enkele jaren geleden werd verkozen tot grootste Belg, heeft zich zijn leven lang als dienaar gedragen. Dat is allicht de voornaamste reden dat hij als grootste Belg werd verkozen, met allicht ook heel wat stemmen van niet-gelovigen.
Maar Jacobus en Johannes begaan nog een tweede vergissing. Niet alleen de inhoud van hun vraag is verkeerd, maar ook de vorm, de manier waarop zij Jezus aanspreken: "Meester, we willen U vragen iets voor ons te doen". Zetten we dat even in het enkelvoud en we krijgen: "Meester, ik wil dat U iets voor mij doet". Onmiddellijk wordt duidelijk wat hier verkeerd is. In plaats van naar de Heer toe te gaan als dienaren, stellen zij zich op als eisende leerlingen. Ze willen Jezus naar hun hand zetten.

En geef toe, dat doen wij ook wel eens. We richten ons vooral tot God in tijden van nood, miserie en angst. Als er oorlog dreigt, lopen de kerken vol, zei men indertijd. Als mensen in diepe ellende zitten, moet God het oplossen. En als dat niet gebeurt, rijzen twijfels en onbegrip.
De vraag zou omgekeerd moeten worden gesteld. Niet: "We willen U vragen iets voor ons te doen", maar wel: "Wat kan ik voor U doen?" Jaren geleden waren het gevleugelde woorden van president Kennedy: "Don't ask what your country can do for you. Ask what you can do for your country". "Vraag niet wat je land kan doen voor jou, vraag wat jij kan doen voor je land".

Het brengt ons weer bij de dienstbaarheid. En we hoeven daarvoor niet ver te zoeken, het gaat niet noodzakelijk om opvallende of spectaculaire dingen. Vandaag starten de vormelingen van onze parochie hun werkjaar. In de mis van half twaalf zitten zij vooraan in het midden, op de ereplaatsen eigenlijk. We kunnen ons afvragen of ze daar recht op hebben.
Maar belangrijker is de vraag wat wij voor elkaar kunnen doen. Wat kunnen de vormelingen doen voor de parochie, wat kunnen zij de gemeenschap hier bijbrengen? En ... wat kunnen wij doen voor hen? Gaan wij hen steunen in hun werkjaar, dat soms wat weg heeft van een zoektocht en dat zeker gepaard gaat met vallen en opstaan? Of laat hun werking ons onverschillig?

Af en toe gaan wij uitgenodigd worden om als parochiegemeenschap die kinderen te steunen en aan te moedigen in hun vieringen. Gaan wij dan in op die uitnodiging of blijven wij liever uit die vieringen weg, omdat ze ons minder aanspreken?
Hebben de vormelingen recht op die ereplaatsen in de kerk? Of hebben wij daar eerder recht op, want wij zijn toch elke week trouw aanwezig! Eigenlijk is dat een verkeerde vraag, of toch zeker één die niet ter zake doet. Niemand hoort in de kerk op een ereplaats te zitten. We moeten allemaal onze plaats kennen. Als dienaars van elkaar ...