Ik zou willen dat iedereen profeteerde. Slotlezing: Jacobus 5,1-6 wee u jullie rijken
Het Bavofeest vieren we vandaag.
Fijn om hier met zo velen te zijn,
dank aan de ouderen, de speciale gasten die vandaag wilden komen:
we kunnen u niet missen.
Waarom? Omdat we samen Gods volk zijn.
Nog wel een volk onderweg.
Dat klinkt gezellig maar het is ook moeilijk.
Het is zalig om eens een mooie Mis mee te maken.
Of misschien niet zo leuk maar wel bemoedigend
omdat je vervelende dingen hebt meegemaakt
en niet altijd blij met je leven kunt zijn,
met -zoals wij dat zeggen- wat God je geeft…
Wij zijn niet de eersten die het moeilijk hebben.
De joden in de woestijn waren op weg gegaan uit Egypte
ze waren Mozes gevolgd.
Het begin was stralend: vrij zijn is toch geweldig!
De zee was opengegaan vertelt ons de Bijbel
geweldig, samen het nieuwe land tegemoet.
Maar dan valt het tegen. Het moreel zakt:
ja ze gaan zelfs zeggen: ‘waren we maar in Egypte gebleven.’
Het oude Egypte (het slavenland) wordt plotseling geïdealiseerd
'wij denken terug aan de vis die we in Egypte gratis kregen
(ja in een concentratiekamp, dat wel),
aan de komkommers, de uien en de knoflook.'
Allemaal in het werkkamp dat in hun herinnering een paradijs wordt.
Wat kunnen mensen de werkelijkheid toch verdraaien.
Hier dient krachtig te worden ingegrepen.
Om het volk van de hardleersheid
en het terug verlangen naar Egypte te genezen stelt Mozes 70 helpers aan.
In de tabernakeltent wordt gebeden om de Heilige Geest
(net zoals wij met Pinksteren in deze kerk om de Heilige Geest bidden
en daarna, bij de priesterwijding, vormselplechtigheden enzovoorts).
De 70 slaan aan het profeteren,
ze zijn enthousiast voor hun nieuwe opdracht.
Maar dan gebeuren er vreemde dingen:
er blijken twee mannen te zijn
die helemaal niet bij de kerkdienst in de tabernakeltent zijn geweest en die
OOK OVER DE GROTE DADEN GODS GAAN SPREKEN!
Ze worden bij Mozes aangebracht: ‘wat krijgen we nou,
zomaar mensen die ook goede dingen gaan doen
terwijl toch de hitte van de dag gedragen hebben.’
Het lijkt een beetje op dat verhaal van de werkers uit de wijngaard
waarin de mensen die een uurtje hebben gewerkt ook het volle loon krijgen.
Merkwaardig genoeg is Mozes is niet verontrust.
Hij zegt: 'ik wilde dat het hele volk enthousiast werd
en ging spreken van de grote daden Gods'.
Als kerkgangers kunnen we ons in al die dingen herkennen.
Het verleden (natuurlijk niet helemaal te vergelijken met Egypte maar toch)
het verleden wordt vaak mooier gemaakt dan het is.
De problemen van vandaag breed uitgemeten:
we gaan de zorgen tellen in plaats van de zegeningen
die er ook in groten getale zijn.
En wat krijgen wij te horen: veel kritiek.
De apostel Jacobus zal het,
aan het einde van de dienst nog eens dunnetjes overdoen
al heeft hij dan zijn pijlen vooral op de rijken gericht:
‘weent en jammert over de rampen die jullie zullen overkomen.’
Moeten wij ons dat allemaal laten welgevallen?
Misschien worden we ook wel eens jaloers
op de goede dingen die er ook buiten de kerk gebeuren
(-niet alle artsen zonder grenzen zijn katholiek,
alle mensen van Amnesty ook niet- ). Jesus sluit daarop aan
als de leerlingen klagen dat er mensen van buiten de eigen kring
Jesus’ naam gebruikten en in zijn naam goede dingen doen:
‘wie niet tegen ons is, is voor ons.’
Aan ons als trouwe kerkgangers worden dan vragen gesteld.
Als de Geest van God toch zomaar wat rondwaait
ook buiten de kerk: wat doen we dan nog hier?
Wat heeft het voor zin om je in te spannen
als God net zoveel van de anderen houdt als van ons?
We zouden Jesus' les verkeerd begrijpen
als we er uit zouden afleiden dat wij niet meer meetellen:
en het dus helemaal geen zin heeft om te geloven,
of lid van een kerk te zijn en iedere zondag te komen horen en vieren.
Niets is minder waar.
Tot ons wordt uitdrukkelijk gezegd -wat eigenlijk tot iedereen wordt gezegd- houd vol!
En we worden als kerkgangers
extra duidelijk geconfronteerd met de woorden van God
die ons op onze gezamenlijke menselijke verantwoordelijkheid wijzen.
Alle kritiek die wij van Gods profeten en de apostelen te horen krijgen
wordt tot ons gezegd omdat God weet dat wij,
vanuit ons geloof , een bijzondere taak hebben in deze wereld.
Dankzij dat geloof kunnen wij ook de kracht opbrengen
onszelf te verbeteren
en deze wereld, waar wij zo vanzelf deel van uitmaken
te gaan verbeteren…. ook al zal ons dat energie en geld kosten.
Jesus gebruikt erg krachtige woorden:
‘als uw hand u ergert, hak hem af,’
Daarmee zijn geen enge dingen bedoeld maar zoiets als:
jij zult het met je eigen handen moeten doen:
je zult jouw handen moeten uitstrekken naar je naaste.
Je zult met jouw eigen ogen zijn nood moeten zijn,
je eigen voeten in beweging brengen en naar hem toe gaan.
Het is –ter bemoediging weer- goed
de laatste woorden van het evangelie van vandaag
tot ons te laten doordringen:
'hebt zout in uzelf en vrede onder elkaar'.
Jesus berispt zijn leerlingen; zeker.
Zijn woorden laten aan duidelijkheid niets te wensen over.
Maar tegelijkertijd kan Hij niet zonder hen en spreekt,
bv. in Zijn afscheidswoorden die we bij Johannes vinden
een geweldig vertrouwen uit in dat zwakke groepje mensen
dat die net als alle anderen fouten maakt en blundert
als Hij stelt: ' jullie zullen de dingen die ik heb voorgedaan na doen,
dezelfde dingen zullen jullie doen, ja zelfs grotere dingen.
Je zou het nu toch weer hoog in je bol kunnen krijgen.
Maar dan geldt:
Het kenmerk van goed christen zijn is echter
de openheid naar buiten toe en de bescheidenheid.
Gods Geest waait waar die wil. Goed om dat in deze tijd te beseffen.
Bij het laatste oordeel vraagt Jesus dan ook niet:
'was je katholiek' of 'was je Bavoparochiaan?'
maar: 'ik was hongerig, gaf je mij te eten,
dorstig, heb je mij gelaafd; vreemdeling, heb je mij opgenomen.
Het gaat om de daad.
Waar het onze eigen rol als gelovigen betreft gaat het
om de volstrekte eerlijkheid. Als we die opbrengen,
onze eigen fouten zien, zal dat op anderen
toch weer indruk maken. Je merkt dat
omdat ondanks alles wat er zich afspeelt
er toch steeds mensen zijn die katholiek willen worden
of anderen die dat niet willen maar toch zeggen: 'goed dat er een kerk is...'
Ze willen zich aansluiten, -en ze doen dat ook,
dat maken wij als pastores steeds meer mee- .
Dat willen ze niet omdat de kerk zo’n indrukwekkend instituut is
-die tijd is definitief voorbij- ook niet
omdat gelovigen zoveel beter zouden zijn dan anderen
of omdat onze argumenten hen overtuigden.
Maar waarom dan wel?
Omdat de zaak zelf van de gerechtigheid hen interesseert
omdat ze weten dat de wereld zonder vrede niet kan leven
omdat ze beseffen dat hun leven niet zomaar leven is
maar dat ze geroepen zijn terzake van ja en nee;
omdat ze graag willen meelopen in die lange stoet
van mensen van goede wil
die de geschiedenis door willen trekken als mensen van hoop:
een volk van bisschoppen, priesters, religieuzen,
pastorale werkers, mannen en vrouwen
allemaal mensen van hoop als het goed is.
En de allerbelangrijkste noemde ik nog niet:
de ‘gewone’ mensen (tussen aanhalingstekens) die volhouden en helpen.
Kerk zijn wij samen
Gods volk onderweg, de wereld door.
God geve ons de kracht om wakker te zijn en open
om de Geest in ons te laten doordringen
zoals het zout dat alles smaakvol; maakt
De Geest van God bezielt het aardrijk..
de kracht van Gods goedheid brengt tallozen in beweging:
binnen en buiten de kerk. En we hebben elkaar nodig:
Goedwillenden van alle gezindten:
ZO ZAL GODS KONINKRIJK DOORBREKEN
IN ONZE DAGEN als het goed is.