Voor en tegen (2012)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

VOOR EN TEGEN

 

GOED EN KWAAD IN GEVECHT

Er was eens een oude indiaan die zijn kleinzoon wilde binnenleiden in het leven. ‘In onze ziel is een hevige strijd gaande’, zei hij tegen zijn kleinkind. ‘Twee wolven zijn verwikkeld in een fel gevecht. De ene wolf is het kwaad - hij bestaat uit verdriet,  woede, jaloezie, schuld en vooral blinde angst. De andere wolf is de goedheid zelf - hij is vrede, mededogen, liefde, hoop en geloof. Die strijd woedt in ieder mens. Ook in jou!’ De kleinzoon dacht hierover na en vroeg toen: ‘Welke wolf zal het winnen?’ De oude indiaan antwoordde: ‘Winnen zal degene... die je te eten geeft!’ Het leven is een strijd tussen goed en kwaad. Degene die wij voeden, wint.
De taal van Jezus klinkt grimmig. Grimmiger dan we van hem gewend zijn. Een oeverloze barmhartigheid lijkt zijn grens te hebben bereikt. ‘Wie een haar krenkt van een van deze eenvoudige gelovigen, moet maar met een molensteen om de nek in zee worden gegooid! Zulke taal zijn we van Jezus niet gewend!

 

ANGST IN DE ARENA

Wie zouden die boze lieden zijn die het voorzien hebben op de kleine man; die hem een beker water niet gunnen?
De afgehakte armen en de uitgerukte ogen roepen het beeld op van een Romeinse arena. Inderdaad, de vervolging van de eerste christenen is de context waarin het verhaal zijn laatste redactie gekregen. De wraakzuchtige taal vol haat en bedreiging is geboren in de ziel van mensen die zich machteloos voelen, die onderdrukt worden door een wrede tiran. Soms is wraakzucht de laatste rest die een mens van zijn hoop is overgebleven. In het evangelie van vandaag is de rauwe machteloze woede te horen van de vervolgde christenen. Ze is opgetekend op het moment dat Jezus over zijn lijden vertelt. Jezus en de evangelist voelen aan den lijve de strijd tussen goed en kwaad.

 

HOOP BIJ DE ANDEREN

Toen Marcus zijn evangelie componeerde heeft hij de dreigende waarschuwingen geknoopt aan een ander tafereel. Om dat goed te begrijpen moeten we een beetje teruggaan in de tekst. Jezus is zijn leerlingen aan het voorbereiden op zijn dood. Daar hoort ook bij, dat zij zijn werk overnemen. Een vader komt met zijn zieke zoon bij de leerlingen. Zo te lezen lijkt zijn kind iets te hebben van wat wij tegenwoordig epilepsie noemen. Het wordt beschreven als bezetenheid door een geest, die de jongen de adem beneemt en hem op de grond werpt. De leerlingen proberen de jongen te genezen maar het lukt hun niet. Dat moet hun behoorlijk dwars gezeten hebben. Ze gaan ruziënd verder. Ze proberen hun falen te compenseren door op te scheppen over wat ze allemaal wel niet kunnen. En dan komt Johannes bij Jezus.
Hij lijkt jaloers. Daar was nota bene iemand die niet tot de groep leerlingen behoorde en die in Jezus naam een demon had uitgedreven. ‘Ik heb het hem verboden’,  brengt hij trots verslag uit. Daar begrijpt Jezus niets van. Waarom zou je iemand verbieden het kwaad te bestrijden? En als die het kwaad ook nog eens in Jezus’ naam bezweert, dan hoort hij toch al zowat bij onze groep? ‘Wie niet tegen ons is, is met ons.’ Jezus denkt niet in groepen. Er zijn niet twee soorten mensen, degenen die bij ons horen en degenen die er niet bij horen. Er zijn geen verschillende kerken, een ware en veel dwalende. Jezus ziet alleen mensen, mensen die geroepen zijn om de weg van de duisternis te verlaten en die proberen paden van licht te bewandelen.

 

LES

Kardinalen die menen dat gelovigen uit de reformatorische traditie er niet echt bij horen, zouden de tekst van vandaag nog een nauwkeurig moeten lezen. Politici die denken dat gelovige moslims een bedreiging voor de christenheid zijn, zouden de tekst nog eens goed moeten overdenken. Ouders die gadeslaan hoe hun kinderen de band met de kerk niet kunnen vinden, maar die een beker water geven aan dorstige, machteloze mensen, die kunnen zich laten troosten.
Er huizen twee wolven in de ziel die van respect en die van onverdraagzaamheid; die van hoop en die van angst. We zullen die twee nooit helemaal kwijtraken, zei de oude indiaan, maar we kunnen wel het goede dier voeden.

 

AJAX

Lieve kinderen. Bram had een hond gekregen. Hij had er tweeëneenhalf jaar om moeten zeuren maar nu was hij er dan toch. Hij had de hond Ajax genoemd. Ze hadden Ajax in het asiel uitgezocht. Al gauw merkte Bram dat Ajax wel lief was, maar hij kom ook heel gemeen worden. Ajax had een hele lieve kant maar ook een gemene. Tegen sommige andere honden kon hij geweldig tekeer gaan. Misschien is hij vroeger wel eens heel akelig gebeten’, vroeg pappa zich af. In elk geval durfde Bram hem niet meer uit te laten, want Ajax kon zich losrukken en in een bloederig gevecht storen. ‘Als je hem straft, dan wordt hij nog banger en onzekerder. Dan gaat hij nog meer tekeer. Je moet hem juist gerust stellen’, zei pappa. ‘Je moet hem aandacht geven en lief toespreken en een koekje geven als hij zenuwachtig gaat reageren op een andere hond. Je moet hem op tijd meenemen naar een andere plek en belonen. Dan wordt de lieve Ajax steeds sterker en de bange wordt steeds kleiner.’ Bram moest diep nadenken. ‘Ik geloof dat je gelijk hebt pappa. Belonen helpt veel beter. Straffen kan ik, beter niet doen.’ ‘Juist’, riep pappa. ‘Jij snapt het.’ ‘Afgesproken’, zei Bram. ‘Voortaan krijg ik alleen nog maar beloningen van jou!’