Drieëntwintigste zondag door het jaar (2009)

Inleiding

'Gij zijt rechtvaardig, Heer, en uw oordeel is juist.' Hieruit blijkt dat wij een rechtvaardig oordeel krijgen. Er moet nu eenmaal recht geschieden, er moet recht gedaan worden aan ons leven, aan onze levenswandel. Maar hoe zal dat oordeel uitvallen? Nergens anders dan op veroordeling. Maar God-zij-dank volgt er op: 'Doe met uw dienaar niet naar uw gerechtigheid, maar naar uw goedheid', naar uw barmhartigheid. Dat is het recht van de nieuwe rechtsorde, van het Nieuwe Testament. Het recht van God is genaderecht. Terwijl wij onrecht hebben gedaan, worden we niet naar recht geoordeeld, maar naar genade. Dat geschiedt aan ons vanaf de eerste ontmoeting met onze Heer Jezus Christus. Wij worden in zijn dood begraven, en dat betekent: Hij heeft onze zonden op Zich genomen tot het uiterste, tot de dood toe. Daarin heeft Hij onze zonden begraven en de nieuwe mens opgewekt. Wij zijn kinderen van God geworden.
Ons opnieuw geboren zijn als kind van God vieren we aan het begin van de zondagse eucharistie met de zegening van het water en de besprenkeling daarmee.

Homilie

"Hij laat doven horen en stommen spreken." Dat wil zeggen: het onmogelijke maakt Jezus mogelijk. Hij doet wat niemand kan. Daaraan is Hij te herkennen, dat is als het ware zijn handelsmerk. Hij is almachtig. Zo hebben de Joden onze God leren kennen. Zo presenteerde Hij zich namelijk aan Abraham, de vader van de gelovigen: "Ik ben God, de Almachtige" (Gn 17,1). Abraham zou toen gedacht kunnen hebben: Hij kan nu wel zeggen dat Hij de Almachtige is, dat Hij alles kan, dat Hij kan wat de mensen niet kunnen, maar laat Hij dat dan ook maar eens laten zien. God, die de gedachten van de mensen kan lezen, voegde Hij er dan ook meteen dit woord aan toe: "Ik ben God de Almachtige." ... "Ik zal een groot volk van u maken" (Gn 12,2). ... "Kijk naar de hemel en tel de sterren, als gij kunt, zo talrijk wordt uw nageslacht" (Gn 15,5). Vruchtbaarheid werd in die tijd en in die streken beleefd als een Godsgeschenk. Dat konden de mensen zichzelf niet schenken. Maar onze God, de God van Israël, schonk vruchtbaarheid aan de onvruchtbare, Sara, de vrouw van Abraham. Beiden waren ook nog op leeftijd. Is er voor God dan iets te moeilijk? "Over een jaar, precies op deze tijd, kom Ik weer bij u terug; dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben" (Gn 18,10).

Vruchtbaarheid is al iets wat alleen God kan geven, maar vruchtbaarheid bij een onvruchtbare, daarvoor moet je echt bij onze God zijn. Zo was het bij Abraham, en zo was het bij Maria. "Weet dat zelfs Elisabeth, uw bloedverwante, in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen en zij die onvruchtbaar heette is nu in haar zesde maand, want - hetzelfde woord dat tot Sara werd gezegd, klinkt nu tot Maria over Elisabeth's onvruchtbaarheid - voor God is niets onmogelijk" (Lc 1,36-37).

Op een andere wijze kunnen mensen ook onvruchtbaar zijn. Mensen die naar het woord van Jezus, naar het woord van de Kerk luisteren, - dat is eigenlijk ook vruchtbaarheid van een onvruchtbare - kunnen luisteren terwijl ze doof zijn. Ze zijn zo rijk aan zichzelf, dat zij zich er voor afsluiten. "Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen. Toen waren ze nog meer verbijsterd. En ze zeiden tegen elkaar: wie kan er dan nog gered worden?" Dan wordt er toch niemand meer gered! Maar "Jezus keek hen aan", Hij maakt oogcontact; Hij wil dat het door de ogen binnengaat in het hart, "en zei: dat ligt niet in de macht van de mensen, maar wel in die van God. Want voor God is alles mogelijk" (Mc 10,24-27). Dat is de derde keer dat dat woord klinkt in de heilsgeschiedenis. Het wordt dus voor ons gezegd. "Doven laten horen, stommen laten spreken" is zoiets als vruchtbaarheid voor een onvruchtbare. Dat betekent: dat kan God alleen!

Je kunt bij dit verhaal van de genezing van de doofstomme aan alles merken, dat het niet zo maar om een wonder gaat, het heeft een bijzondere plaats in het evangelie, namelijk vlak voor de openbaring van het Messiasgeheim, waar Jezus Zich openbaart als lijdende Messias, wanneer Hij aan zijn leerlingen vraagt: "Wie zeggen de mensen dat Ik ben?" (Mc 8,27). Maar niet alleen de plaats in het evangelie, ook de wijze van presenteren is heel bijzonder. Hoe Jezus die genezing in scène zet. Hij maakt er een show van en wat voor een show? Hij showt de Onzichtbare. Het is een show van verborgenheid. Allereerst de plaats die Jezus voor deze genezing heeft uitgekozen. Hij is niet bij zijn eigen volk, Hij is bij heidenen, in het land van Tyrus en Sidon, het 'Tienstedengebied', heidenland. En verder: "Men bracht een doofstomme bij Hem en smeekte Hem dat Hij deze de hand zou opleggen." Maar "Jezus nam hem terzijde buiten de kring van het volk." Dat betekent: voor zijn Vader die in het verborgene is. Voor de God die almachtig is, die kan wat niemand kan, die het onmogelijke mogelijk maakt, voor wie niets te moeilijk is, voor de God waarmee de gelovige Joden vertrouwd waren. Dan stelt Jezus de gewone gebaren van de dokters in die dagen: vingers in de oren steken, tong met speeksel aanraken, en "vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel." Dat staat bij geen ander wonderverhaal vermeld, tenzij bij het wonder van de broodvermenigvuldiging.

"Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel." Jezus doet dit wonder dus niet uit eigen kracht. Hij stelt God tegenwoordig, zoals bij de uitstelling van het Allerheiligste. Door Zichzelf in het Allerheiligste in zijn uiterste kwetsbaarheid, in zijn uiterste ontlediging te presenteren als hostie, in volkomen toewijding aan zijn Vader, in overgave, daardoor stelt Jezus in het heilig Sacrament de Verborgene aanwezig. God, die in het verborgene ziet, die ziet hoe Hij er voor Jezus is. En daarmee wordt dan ook nog eens in het wonderverhaal het geheel besloten: "Hij verbood hun het aan iemand te zeggen." Kan de man eindelijk spreken, krijgt hij meteen een spreekverbod, want het is een werk van God. God, die in het verborgene is en die in het verborgene werkt. Daar, in het verborgene, wordt God nog steeds door mensen gezocht. Op verborgen plaatsen waar Maria zich graag toont, in afgelegen, onbereikbare, onherbergzame bergstreken, bij mensen die nederig zijn en klein en arm, en waar de wereld met kranten is dichtgeplakt. Dáár verschijnt Hij.

Maar Hij verschijnt ook in een slotklooster als waar wij nu zijn. De zusters leven eigelijk van de symboolkracht, van de dynamische trekkracht van God die in het verborgene leeft. Daar heeft uw stichteres, moeder Mechtildis, een heel bijzonder zintuig voor. U weet wel dat zij een sterke neiging heeft gehad zich in een kluis terug te trekken, maar zij werd daar door God van teruggeroepen. In de Paasnacht die daar op volgde, hoorde zij, heel goed verstaanbaar, een stem: 'Aanbid en onderwerp je, hier op deze plek'. Maar in het plan dat zij door de goddelijke Voorzienigheid voorgelegd kreeg, het instituut van aanbidding van het heilig Sacrament tot eerherstellende aanbidding, daarvan zegt zij: 'Het lijkt me ook dat ik geen ambitie, geen eerzucht heb om er een paradeklooster van te maken, integendeel, ik zou er een heel kleine plaats van willen maken, waar men niet gezien en ook niet gekend wordt, door wie dan ook. Er zijn in Parijs genoeg schitterende bedehuizen die God in luister eren. Ik zou wensen dat dit klooster Hem in stilte zou eren, in het niets. De voornaamste gedachte over deze stichting is geweest, zegt ze verder, het te aanvaarden voor maar een klein aantal zielen, maar die zich dan wel zonder voorbehoud aan God willen geven en de omgang met mensen voor zoveel als maar mogelijk is, vergeten, waarbij de religieuzen er als kluizenaressen in moeten leven ('incluse', staat er). Men zou er niets moeten kennen dan het leven en de toestanden van Jezus Christus. Geen spreekkamer. Ze zijn voor de nood van zaken, niet voor personen. De belangrijkste beweegreden van de genoemde stichting is het verborgen en ontledigde leven te leven van Gods Zoon in het heilig Hart van Maria.' Wat is dat nu voor een leven? Een leven van de allergrootste vreugde en de allerzoetste vertroosting, want daar is de taal van die zogenaamde strenge moeder vol van.

Zusters, u weet dat u maar met weinigen bent, en dat u met nog minder verder zult gaan, omdat u te weinig bekend bent. U kunt niet opbieden tegen al die andere kloosters en religieuze bewegingen, die met hun sterke 'public relation' effecten, advertenties, eigentijdse uitstraling, zo'n indruk kunnen maken in de media. Maar ú hebt iets waar mensen die echt God zoeken een neus voor hebben: verborgenheid, eenzaamheid, stilte, leegte, wat allemaal in de wereld niet te vinden is; die is vol lawaai. Zo'n lege plek maakt als vanzelf ook een lege plek in je eigen hart, om dan vervuld te raken van God. Is dat ook niet wat de hele Kerk is in onze wereld? Een lege plek, vol van God.