Een jaar of veertig geleden was ik groepsleider, en later pastor op een middelbare-school-internaat voor jongens. Het waren er ongeveer honderdvijftig. Het behoorde tot mijn taak om ze iets mee te geven van het christelijk geloof. Dat gebeurde &s avonds vóór het naar bed gaan, wanneer ik de kamers langsging om er een avondgebed te bidden. Of &s zondags tijdens de eucharistieviering. Of een paar keer per jaar tijdens een bezinningsweekend. Veel van deze jongens hadden nog maar weinig wortels in het christelijk geloof. Het zei hun weinig of niets. Het sloot niet aan bij hun beleving. Hun wereld zag er anders uit. Soms probeerde ik een stukje evangelie met ze te lezen, maar de taal en de beelden waren hun vreemd. Totdat ik op een dag weer eens een verhaal met ze las, waarin Jezus in gesprek is met iemand. 'Probeer je nu eens in te denken, dat de vraag die Jezus stelt aan die blinde, of die lamme, tot jou gericht is', suggereerde ik. 'En probeer je ook in te denken, dat jij het bent die dan Jezus een antwoord geeft.' En ineens sprong de vonk over. Die pubers van toen stonden plotseling zelf midden in het verhaal van het evangelie. De relatie tussen hen en Jezus begon vorm te krijgen. Het wonder kwam dichterbij. Gods woord werd vlees.
Het evangelie van vandaag is zo&n soort verhaal, waarin de leerlingen beginnen met aan Jezus een vraag te stellen: 'Harde taal is dit. Wie kan nog naar hem luisteren?' De taal van Jezus is niet hard in de zin van bot of grof. De woorden van Jezus moet je vaak kraken zoals een noot. De harde schil moet eraf om bij het vruchtvlees te komen dat je eten kunt. Jezus heeft wel begrip voor ons, als wij zijn taal weerbarstig vinden. Hij spreekt niet zoals een reclamespreuk of een sms-bericht. Hij verkoopt geen praatjes voor de vaak, laat staan dat hij theorieën in onze oren tettert. Jezus spreekt woorden die als pijlen ons hart willen raken. Zijn woorden zetten onze wereld op de kop. Ze dagen ons uit om op een andere manier naar de werkelijkheid te kijken, en anders te gaan leven, dieper, hartelijker.
Al vijf zondagen lang, en vandaag voor het laatst, tracht Jezus ons, zijn volgelingen, duidelijk te maken dat er een ander soort brood is dan wij altijd gedacht hadden. 'Ik ben het brood dat leven geeft', zegt hij. Ik ben de binnenkant van de werkelijkheid, ik ben doorzichtig zodat je in mij de Geest kunt zien en voelen, die jou leven geeft. De buitenkant, het vlees dient nergens toe. De evangelist Johannes spreekt daar zeer plastisch over: Eet mijn lichaam, drink mijn bloed. Hij heeft de eucharistie voortdurend in gedachten.
Maar we geven ons niet zo gauw gewonnen. Wij zijn al zo lang onze eigen manier van denken en spreken gewend. Daarvan willen we eigenlijk niet afwijken. 'Ergert jullie dit?', vraagt Jezus daarom niet ten onrechte. Waar ergeren we ons eigenlijk aan bij Jezus? Vinden we hem te veeleisend? Of te vaag? Of te weinig rekening houdend met onze situatie? Met die vraag van Jezus &Ergert jullie dit?& zouden we ons eigenlijk eens een tijdje moeten bezighouden. We zouden met hem eens een stevige woordenwisseling moeten beginnen over wat ons ergert en teleurstelt in hem. Dat is overigens heel wat anders dan na te denken over wat ons ergert en teleurstelt in de kerk, of in de politiek, of in onze relaties. Pas als je tegenover Jezus concreet wordt in je spreken en bidden, krijg je concrete reacties.
Veel mensen vinden dat teveel gedoe, en ze haken af. In het verhaal van Johannes over het brood begon het met vijfduizend man, toen werden het er twaalf, en daarvan viel er nog één af. Geen succesverhaal. Het lijkt wel op de kerk in West-Europa: mensen laten zich uitschrijven, stemmen met hun voeten en blijven weg. Maar het christelijk geloof is niet voor watjes. Als het iets vraagt is het wel, dat je je verantwoordelijk voelt voor anderen, voor de wereld als geheel, en vooral voor hen die het minst bevoorrecht zijn.
De vraag van Jezus &Willen ook jullie soms weggaan?& is een uitnodiging om trouw te blijven aan onze relatie met hem. We hebben al zoveel met hem meegemaakt, hoge bergen beklommen en diepe dalen doorgeploeterd. Namens ons antwoordt Simon Petrus: &Heer, tot wie zouden wij gaan?& Kunnen we zijn vraag beamen? Want als we willen dat de kerk en de wereld ten goede veranderen, moeten we niet weggaan, maar blijven. Alleen van binnenuit kunnen we genezen, hoop zaaien, feestvieren, en genieten van het brood dat ons ook vandaag weer geschonken wordt.