20e zondag door het jaar B (2012)

We horen in het evangelie van vandaag dus de vraag: ‘Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven, zijn bloed te drinken?’ Hoe kan zijn lichaam ons lichaam worden? Als we eerlijk zijn, zitten velen van ons, in deze moderne tijd, toch wel met de zelfde vraag.

 

Het helpt misschien om ons te realiseren dat aan deze vraag vele anderen vooraf gaan: Hoe kan Gods Woord vlees worden en onder ons wonen? Hoe kan God, zo ongrijpbaar ver weg en volmaakt, iets buiten zichzelf bedenken, zo concreet, tastbaar en nabij als de schepping? Of nog verder terug: Hoe kan God de mens naar zijn beeld en gelijkenis maken?

 

Kerken en haar leden, het antwoord schuldig blijvend, nemen dan al gauw hun toevlucht tot ‘het is een mysterie’. Maar er zit een groot gevaar in de neiging van religieuze mensen de dingen te snel te vergeestelijken. Ons geloof in het feit dat God zeer aards is geworden, zeer aards bezig is, is veelal zeer klein en geloof wordt dan minimalistisch verstaan als ons overgeven aan iets waar we niet zeker van zijn, aan wat niet te bewijzen is. Allemaal mooi en aardig, maar God zelf is dood serieus; geen volk kan om Hem heen. Hij is dichter bij ons dan wij bij onszelf. In het Joodse Testament maakte Hij zich bekend als ‘Ik zal er zijn’(Yaweh). Deze woorden waren gericht tot Mozes: ‘Ik zal er zijn in de uitvoering van je opdracht de onderdrukten, die ik tot mijn volk gemaakt hebt, te bevrijden’. In het Christelijk Testament werd dat Emmanuel, God met ons, de bevrijder uit Nazareth, de man voor anderen, speciaal voor de niet in tel zijnden.

God heeft daarmee alles en allen geheiligd en wij kunnen alleen maar heilig worden als wij actief onze opdracht uitvoeren i.e. helend, gezond makend, bevrijdend, respectvol met Zijn schepping, de kosmos, de wereld, de aarde, de mens omgaan. Ons eigen vlees en bloed er voor inzetten om heel de mens, heel de schepping, een reflectie van Gods liefde en barmhartigheid te laten zijn. Daartoe zijn wij als Kerk gekozen, om zuurdesem, brood en wijn voor de wereld te zijn. De Kerk en haar leden heeft geen andere reden van bestaan dan de schreeuw van de opzij gezetten te verstaan en hun geluid te versterken en te helpen antwoorden te formuleren.

Dat is een hele klus in deze complexe en veelal verdeelde, verscheurde wereld (voorbeeld:verkiezingen). Maar het is geen hopeloze zaak, geen onmogelijke taak, gegeven de woorden van Jezus in het evangelie van vandaag: ‘Hij die Mij eet zal leven’, en dat betekent dus ook werken,een taak vervullen, door Mij. Hij zal er zijn, wij zijn niet alleen. En ook in de eerste lezing wordt deze hulp in de nood prachtig en poëtisch verzekerd: ‘Wijsheid heeft als een gastvrouw een tafel gereed gemaakt......’:Wie onervaren is kome hierheen en wie geen inzicht heeft,laat hem tot bezinning komen; kom en eet van mijn brood, drink van de wijn die ik gemengd heb. Laat uw onnozelheid varen en u zult leven (en nogmaals dat betekent ook werken en een taak vervullen).

 

Bewandel de weg der wijsheid! Kennis is iets wat we bezitten, wijsheid is iets wat we zijn. Als we Jezus levensgedrag wijs vinden, als we er in willen geloven laat dan het deelnemen aan de Eucharistie delen zijn in zijn levensstijl, zijn bezieling, zijn levenskracht, want dat betekent het in de taal van Jezus, het Aramees, als Hij over de kelk met wijn de woorden spreekt: ‘Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed’. Hier begint een nieuwe wereld. Maria had het door ‘Mijn hart prijst hoog de Heer, want Hij verheft de geringen!(Magnificat). Amen.