4e zondag van de advent (2005)

Deze viering is aangekondigd als een eucharistieviering waarin een boeteviering is verwerkt. Eigenlijk -ik geef dat toe- is dat een min of meer elegante manier om een heel oud gebruik toch nog een beetje in leven te houden.
Toen biechten nog een vanzelfsprekende praktijk was voor iedere katholiek, was het ook heel normaal om juist vlak voor een van de grote feesten te gaan biechten: voor Pasen, zeker maar mensen die wat meer met de zaken van hun geloof bezig waren, gingen ook met Pinksteren, en met Kerst.
Zouden we een boeteviering houden op een doordeweekse dag dan zouden er misschien dertig of veertig mensen aanwezig zijn. Mensen die vragen om een persoonlijke biecht zijn er maar heel weinig, hoe zinvol dat biechten zoals we dat tegenwoordig ook doen, is. Aandacht besteden aan zonde, aan punten waarin we tekort schieten, aan vergeving en verzoening, is geen favoriet thema.
Dat is wel te begrijpen voor zover de oude biechtpraktijk hier nog doorwerkt. Veel mensen zijn gestopt met biechten omdat ze het beleefden als een middel van de kerk om door angst en dreiging macht uit te oefenen. Veel mensen voelden zich door de biecht veelal klein gehouden. Voor zover de oude biecht, dat bewerkte is het goed dat die is verdwenen.
De vraag is of er niet al te veel daarmee is verdwenen. Staan wij nog wel ooit stil bij wezenlijke vragen over wat er goed en kwaad is in ons leven, of nog wat preciezer gezegd: wat we zelf aan dat goed en kwaad bijdragen? Draaien we ons niet een rad voor de ogen als we onze fouten en zonden en vergeving en verzoening vergeten en net doen alsof alles goed is in ons leven?
Een tweede reden waarom de biecht nog zo weinig voorkomt is dat we er meer oog voor gekregen hebben dat het erg belangrijk is dat mensen elkaar vergeven. En ook hier geldt dat het goed is dat de oude biecht is verdwenen voor zover die de zondevergeving op de eerste plaats liet beleven als iets tussen jezelf en de priester.
Maar hier durf ik de stelling aan dat we uit het oog hebben verloren dat niet alle kwaad in termen van menselijke relatie te zien is en dat het kwaad ook direct vragen stelt aan de plaats die wij God toekennen. Durven we, kunnen we het woord ‘zonde', als kwaad tegenover God, nog wel te gebruiken?

Het is een lastig thema: stil staan bij je schaduwkanten, bij die dingen waarbij je niet op z'n voordeligst te voorschijn komt. Dat vind ikzelf evengoed zo. Al op de eerste bladzijden van de bijbel lezen we dat de mens vanaf het begin smoesjes zoekt om deze vragen te ontlopen en zijn verantwoordelijkheid ontkent: ‘de slang die u geschapen hebt, heeft me verleid', ‘de vrouw die u me gegeven hebt heeft me in de val gelokt.....' vroege voorboden van onze excuuscultuur. Belijden van schuld, erkennen dat je zonde hebt gedaan gaat verder.
Lastig en vervelend maar als je je er de tijd voor gunt dat heeft ieder op de vraag naar goed en kwaad in zijn leven van iedere dag minstens een begin van een antwoord.

Naast die ingebouwde luiheid in de mens om dit thema maar te laten rusten en jezelf eigenlijk beter voor te doen dan je bent, begint in onze tijd de slinger weer terug te gaan en komt er voorzichtig weer ruimte voor het gevoel dat het gezond is om deze afkeer in onszelf te overwinnen ......

Dat zie je bijvoorbeeld aan het initiatief van de KRO om nadrukkelijk naar buiten te treden met het thema de tien geboden. Ik was nog nauw betrokken bij het interne gesprek ter voorbereiding.
Twee problemen speelden: het onderscheid tussen goed en kwaad, hoe besteed je daar aandacht aan zonder zedenmeester te worden en hoe doe je dat je perspectief biedt?
Het antwoord dat we vonden: in die tien richtingwijzers zit meer dan een verbod, een belofte een perspectief en leg daar eens de nadruk op. Met een stimulerende aanpak kom je verder dan met een straffende. Probeer de belofte op het spoor te komen, de belofte van wat je toevalt als je het gebod respecteert, het goede wat beoogd wordt..
Maar daarmee stootten we ook op de vraag die wel het meest diep ging: de vraag naar de basis van die beloften. Vele en vurige discussies kan ik hier kort samenvatten: we kwamen tot de conclusie dat de geloofsuitspraak ‘God is er', de basis was van de tien geboden, de basis van ons bestaan en daarmee ook de basis van een hoopvol perspectief, van beloften.

Als ik dat in het licht van deze viering nog eens overdenk dan hebben we daarmee ook een handvat om de eenzijdigheid die ingeslopen is in ons denken over goed en kwaad en vergeving te corrigeren. Natuurlijk blijft staan dat bij vergeving een belangrijke vraag is of we echt vergeven wat we tegenover elkaar verkeerd deden. Want door ieder kwaad dat we iemand aandoen, doen we ook tekort aan iemand, zoals hij of zij door God is bedoeld.
Daarnaast is er verkeerd, kwaad handelen dat zich niet onmiddellijk richt tegen een mens maar tegen de orde van de schepping zoals wij steeds meer gaan beseffen in de milieuproblematiek. Er is ook kwaad handelen dat werkelijk afbreuk doet aan levensgeluk en levensmogelijkheden van mensen elders, ook al merken wij daar hier niet zoveel van of willen we dat niet horen. Neem de problemen maar op de wereldhandelsconferentie die nu aan de gang is.
Er is kwaad tussen mensen op individueel niveau en er is kwaad op wereldniveau. Onze wereld is steeds meer een wereld waar alles met alles is verweven. Allemaal zijn we daarbij betrokken en we hebben er allemaal verantwoordelijkheid voor. Je kunt proberen daar met excuses onder uit te komen, maar je kunt dat ook onder ogen zien en eerlijk toegeven dat dat ook alles van doen heeft met de plaats die wij aan God willen geven in ons eigen leven en in het geheel van de werkelijkheid waarin wij staan.
Alles bijeen kom je tot de conclusie dat we in de kwade aspecten van ons handelen ook echt tegen God ingaan en dat we zondigen.

Daarom is het heel goed, nu de 4e zondag van de Advent hier samen vieren en Kerstmis nabij is, stil staan bij deze vragen en ze te plaatsen in het licht van de droom van Jozef waarover we vorige week hebben gehoord: Jozef verstond het als Gods opdracht om met Maria te trouwen, ook al was ze niet van hem in verwachting.
Matteüs vertelt ons bijna niets over Maria. Ik wil ook niet tot allerlei fantasieën overgaan maar het kan niet anders dan dat Maria de droom van Jozef heeft gedeeld. Maria is gaan staan in dat visioen dat de engel schilderde: wat bij haar tot leven is gewekt is van de heilige Geest, en in dat kind dat geboren gaat worden laat God zich kennen als Gods, die redt, want dat is zijn naam en als: God met ons.
En uit de zin: "hij had geen gemeenschap met haar voordat haar zoon geboren werd", spreekt op een heel menselijke wijze iets van de huiver en de eerbied die zowel Maria en Jozef beleefden rond dit binnentreden van God in onze wereld, Godmetons.

Een God die zich laat kennen als een ‘Godmetons' is een God die betrokken is op ons, solidair is met ons, meeleeft met ons, geraakt wordt door alles wat wij doen, door het goede -waarin we ons op zijn spoor zetten; door het kwaad dat we doen- waarin we hem tegenwerken en hem op afstand houden en onszelf laten voorgaan, want dat is -zo leert de bijbel op de eerste bladzijden al- de kern van alle kwaad de mens die zichzelf voorop stelt ten koste van alles.
Echt, vol verwachting uitzien naar God, die Godmetons wil zijn kan niet anders dan betekenen je diepe bereidheid uitspreken om de zonde en het kwaad uit je leven uit te bannen, om hem de ruimte te geven, om een wereld van sjaloom, vrede te bewerken, de enige wereld die God in zijn liefde heeft bedoeld.

stilte

OM VERGEVING (naar Dietrich Bonhöffer)

Wij zijn samengekomen als gemeente van Jezus Christus die ons voorbereiden op het Kerstfeest als we vieren dat onze God, Godmetons wil zijn in Jezus onze Heer.
Wij belijden dat wij geraakt zijn door vele zonden, maar dat we toch bijeen in zijn naam. Aan Hem die ons heil is en onze verzoening, die onze vrede is en onze toekomst, vertrouwen wij ons toe.

Wij geloven dat wij deel zijn van het lichaam van Christus (1 Kor. 6, 15). Uit de begeerte die beslag legt op ons hart, ontstaan oorlog groot en klein, moord en nijd. Wij zijn schuldig aan de wanorde van onze verlangens, aan zwijgen waar wij hadden moeten spreken, aan huichelarij en onwaarachtigheid.
Heer, wij danken U, dat Gij ons aanneemt als uw kerk.

Van U hebben wij gehoord: "wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf te verloochenen en elke dag opnieuw zijn kruis op nemen en mij volgen" (Lc. 9, 23). Wij zijn bang voor onze toekomst en niet bereid ons leven in uw hand te leggen. Daarom waren wij onbarmhartig tegenover de armen en sloten wij ons af voor eenzamen en zieken.
Heer, wij danken U, dat Gij ons aanneemt als uw kerk.

Wij kennen uw opdracht: uit te trekken over heel de wereld en het evangelie te verkondigen aan heel de schepping (Mc. 16, 15). Wij erkennen dat wij dikwijls angstig zijn geweest. Wij hebben onze taak als behoeder en trooster dikwijls verloochend. Daardoor hebben wij aan mensen die uit de samenleving gestoten en veracht worden, de verschuldigde barmhartigheid onthouden. Toch bewaart Gij ons als uw kudde, opdat wij tot inkeer gekomen op onze beurt onze broeders, onze zusters zouden sterken (Lc. 22, 32).
Heer, wij danken U dat Gij ons aanneemt ais uw kerk.

Uw boodschap luidt: "Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders en zusters, hebt gij voor mij gedaan" (Mt. 25, 40). Wij zijn stom gebleven waar wij hadden moeten schreeuwen, omdat het bloed van onschuldigen ten hemel riep. Wij hebben het juiste woord op de juiste wijze en tijd niet gevonden. "Gij zijt de verzoening voor onze zonden en niet alleen voor onze zonden, maar voor die der gehele wereld" (1 Joh. 2, 2).
Heer, wij danken U dat Gij ons aanneemt als uw kerk.

....stilte .......
Wijwater: herinnering aan ons doopsel, teken van vergeving

Laat ons bidden.
"Geprezen zij de God en Vader van onze heer Jezus Christus: in zijn grote barmhartigheid heeft hij ons opnieuw geboren doen worden door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. Daardoor leven wij in hoop.
Er wacht u die door Gods kracht wordt beschermd omdat u gelooft, in de hemel een onvergankelijke, ongerepte erfenis die nooit verwelkt.
U ziet de redding tegemoet die aan het einde der tijden zeker geopenbaard zal worden. Verheug u hierover."(1 Pt. 1,3-6)