Nood-doop (2002)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

MOGEN OF MOETEN

Een kind maakt een streng onderscheid tussen dingen die mògen en dingen die mòeten. Je mòet naar school en als je ziek bent màg je in het ouderlijk bed, maar tegen de ochtend mòet je daar weer uit.
Daarom intrigeerde ons het antwoord uit de Catechismus zo mateloos. Het antwoord op de vraag, wie de doop kon toedienen. ‘In geval van nood mag en moet iedereen dopen.’ Mag en moet. Echt begrijpen deed ik het niet maar het klonk gewichtig.
Zo eenvoudig was het in de dagen van Jezus niet. Jan de Doper werd streng ondervraagd. Als hij de Messias niet was en de teruggekomen Elia ook niet, wat stond hij dan te dopen?

MOGEN EN MOETEN

In geval van nood mag en moet iedereen. Met enige regelmaat komt het voor, zo’n noodsituatie.
Jonge ouders hadden in het academisch ziekenhuis maandenlang machteloos gewaakt bij hun kindje. Zo klein als het was lag het aangesloten op een vreeswekkende hoeveelheid apparatuur, met allerlei snoeren en kabels. Waar je knuffels verwacht zijn enkel infusen en monitoren. Pieptonen laten zich horen en doen de ouders opschrikken. Ze kijken naar de curven op de schermen. ‘Die mag niet boven de twintig’, leggen ze uit. Zelf zijn ze gekleed in lichtgroene kleren en dragen ze een kapje om de mond. Hun kindje vecht om te leven en zich te ontplooien. Het lukt niet. De doktoren waren de laatste dagen steeds somberder geworden. Nu willen de ouders hun kindje laten dopen. Ik mag en ik moet. Ik doe een groene jas aan, een kap over het hoofd, een doek voor de mond. Alles moet steriel zijn. Behalve het doopwater; daar vraagt niemand naar. Het kindje wordt uit de couveuse getild. Allerlei bellen rinkelen. ‘Beloven jullie lieve ouders te zijn voor Thom, wat de toekomst ook brengen zal?’ ‘Ja’, zeggen ze gretig en van harte. Kort vertel ik hoe ouders met hun kinderen bij Jezus kwamen en de leerlingen hen wegstuurden omdat Jezus wel wat anders aan zijn hoofd had, maar hoe Jezus daar boos om werd, want er was niets belangrijkers dan dit kind. Zelden heb ik het gevoel dat ik zo dicht bij de waarheid ben; zelden voel ik me zo van harte één met mijn christelijk geloof.

DE HEILIGHEID BENOEMEN

Ineens begrijp ik waarom deze ouders dit kind willen laten dopen, juist hier in deze klinische omgeving, in deze steriele kamer van hoop en vrees, temidden van zieke kindjes en lieve verplegenden. Een zuster komt nog gauw een foto maken van de doop. Ineens begrijp ik het. Er is bij alle medische protocollen nog één ding onuitgesproken gebleven: namelijk dat dit kindje heilig is, uit God geboren, een wonder. Het kind is nauwelijks levensvatbaar. Zijn toekomst baart grote zorgen. Maar het is een beeld van God, van de liefde, en dat willen we weten. Daarvan mogen en moeten we een teken stellen.
In het Jodendom bestonden aller hand rituele baden en wassingen. Vooral in de dagen van Jezus. Jan de Doper roept de mensen op om zich bewust te scharen in de rijen van hen die de komst van God verwachten.
Ook vandaag kun je zeggen dat we dopen om te laten ervaren hoe dichtbij God is.

OOK ZONDER DOOP

Er zijn tegenwoordig veel ouders die hun kind niet meer laten dopen. Ze hebben hun twijfels bij veel daden en woorden van de kerk en haar bedienaren. Ze willen niet schijnheilig zijn. Dat is een probleem. Een probleem voor de oma’s en opa’s, maar ook een probleem voor de kerk. Ik ben er namelijk diep van overtuigd, dat ook deze ouders dolgraag een teken zouden willen stellen van de heiligheid van hun liefde en de vrucht daarvan. Ik ben ervan overtuigd dat ook zij in een viering zouden willen uitdrukken dat hun kind een beeld is van het grootste geheim van dit heelal. Het is spijtig dat de kerk deze boodschap bij hen niet meer zuiver over krijgt.
Ook als is er geen water geweest met een gebed en een verhaal dat zegt dat dit kind Gods heilige is, toch is dit kind evengoed een schepsel, gelijkend op God. Een mensje van wie geschreven staat dat God zag dat het zeer goed was.
De stoere grootvader die zijn kleinkind negeerde omdat het nog niet gedoopt was dwaalde erger dan zijn zoon die het niet had laten dopen.

TERUGBLIK

Een jaar later probeerden de ouders van Thom nog eens te vertellen hoe ze dat hadden ervaren, die enerverende weken in het ziekenhuis en die doop in groene pakken tussen slangetjes en snoeren. ‘Ik voelde dat we even niet aan het vechten waren opdat ons kindje een mens zou wòrden, maar dat we vierden dat het al een heel bijzonder mens wàs. Het was de moeite nu al waard, iemand die ons in zo’n korte tijd al zoveel had laten voelen; een engel van God.’ Hij keek naar de foto aan de muur. Thom was al een half jaar dood.

MARIJKE ZINGT

Lieve kinderen.
Marijke had een broertje gekregen. Het broertje heette Jeroen. Hij lag de hele dag te huilen en als ie niet huilde dan sliep hij of stonk hij. Maar Marijke deed verschrikkelijk haar best om een lief moedertje te zijn. Met een washandje depte zij zijn mond af en soms aaide ze hem over zijn kale hoofdje. En heel soms was ze een beetje boos omdat mamma zoveel met Jeroen bezig was dat het wel leek of ze Marij vergeten was!  Toen kwam meneer pastoor op bezoek want zondag zou Jeroen gedoopt worden. Meneer pastoor gaf Marijke een hand. ‘Proficiat met je nieuwe broertje.’ ‘Wat zeg je nu?’, riep moeder nog voordat ze er de kans voor had gekregen. ‘Dank je wel.’ ‘Niks te danken’ En toen vroeg meneer pastoor: ‘Wil jij ook wat doen als Jeroen wordt gedoopt?’ Wat een gekke vraag. ‘Misschien kun je een liedje zingen?’ Marijke moest snel nadenken. ‘Kabouter Pigelmee’ kende ze, want Jeroen was nog zo klein. ‘Er is een kindeke geboren op aard’, maar dat ging over Jezus - dat zou Jeroen wel willen. Ineens wist ze het. Verlegen knikte ze ja. ‘Ik zal zingen: Jeroentje is in het water gevallen, falderalderiere, falderaldera. ‘Mooi doopliedje’ mompelde meneer pastoor.