Na Mij (2005)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

EIGEN PRENTJE SCHRIJVEN

‘Als ik dood ben, moet u maar niet zoveel op het doodsprentje zetten.’ De man was ziek. Af en toe mijmerde hij over de dagen na zijn overlijden. ‘Wat moet er, volgens u, in elk geval op?’ vroeg ik. Hij dacht even na. ‘Schrijf maar: Willem was een gewone jongen... en hij heeft geprobeerd om niemand iets tekort te doen...’ De man ging praten op dicteersnelheid. ‘Als ik toch iemand pijn heb gedaan, dan bied ik mijn excuus aan...’ Hij deed er de ogen bij dicht. ‘En dat ze maar niet teveel moeten treuren want ik heb mijn tijd gehad.’ Er viel een stilte. Toen ging hij verder. ‘Zet er ook op dat ik mijn vrouw dankbaar ben. Ze heeft veel geduld met me gehad. En hoe trots ik op Jorien en Gwen ben! En dat ik erg van de natuur heb gehouden. Vooral van de Kunderberg.’ Het werd weer even stil. Toen ging hij verder. ‘Als jonge jongen heb ik de oorlog meegemaakt. Wat waren we blij toen de bevrijding kwam! We mochten weer trots zijn op onszelf! Schrijf er maar bij dat het belangrijkste is, dat alle mensen in vrede leven, dat ze vrij zijn en te eten hebben. Misschien heb ik daar te weinig voor gedaan.’ Het was intussen duidelijk dat het teveel tekst was voor op een prentje. En hij was nog lang niet klaar. Het is niet eenvoudig om kort te zeggen wie je bent!

WIE BEN IK NIET

‘Wie bent U?’ Ze waren er helemaal voor uit Jeruzalem gekomen. Levieten en priesters waren door het Sanhedrin naar Jan de Doper gestuurd met die vraag. Wie bent u? Johannes vindt niet zo gauw de juiste woorden. Wie zijn we?
Het is makkelijker om te zeggen wie je nìet bent. Ik ben geen aap en geen engel. ‘Ik ben niet de Messias en geen profeet.’ Johannes corrigeert het beeld dat men van hem heeft. ‘Nee, Elia is hij ook niet.’

WIE BEN IK WEL

Als men vraagt ‘wie bent U’, noemen we onze naam. Maar we hadden makkelijk anders kunnen heten! De naam zegt weinig. Ze hadden Johannes eigenlijk Zacharia willen noemen. Het sterrenbeeld zegt ook niets, hoogstens dat ze bijgelovig zijn. Vervolgens noemen velen hun geboortedatum, maar vroeger wist men die niet eens van zichzelf! De geboortestreek voegen we er graag aan toe en de naam van onze ouders. De antwoorden blijven aan het oppervlak. Johannes was een zoon van Elisabeth en Zacharia. Hij zwijgt erover. Het is zijn wezen niet.
Ze drongen aan: ‘Wie bent U?’ Wie zijn wij ten diepste? Zijn we een toevallige configuratie van moleculen, gegroepeerd door het toeval om verloren te gaan in een kil, exploderend heelal? Of zijn we een wezen dat wankel loopt over tijd en ruimte, op zoek naar de Eeuwige? Doen we ertoe? Zijn we heilig? Iemand wier wezen liefde is?
Deze vragen stel je jezelf niet elke dag. Misschien pas als je in het ziekenhuis terecht gekomen bent, of wanneer je vliegtuig in een diepe luchtzak terecht gekomen is. Misschien dringen deze vragen pas echt door als je verliefd bent of voor het eerst je dochter in je armen neemt.
Ingrijpende gebeurtenissen horen ook bij ons wezen. Iemand vermeldde dat hij in de oorlog bonnen gesmokkeld had voor onderduikers. Iemand anders dat hij een ongeluk had gehad in de mijn.
De Romeinse keizer Augustus heeft zich ooit uitgelaten over koning Herodes. Hij zei: ‘Je kunt beter zijn hond zijn dan zijn zoon!’ Johannes de Doper had Herodes vanwege zijn privé-leven beschuldigd. Het kostte hem tenslotte zijn leven. Een klokkenluider was hij. Iemand die niemand naar de ogen zag. Maar ook daarover zwijgt Johannes.

GOD AANTONEN

De diepste identiteit van Johannes is niet zijn geboorte, niet zijn naam, niet zijn heldendaad, maar dat hij naar een ander wijst. Zijn grootste belang is niet hijzelf, maar degene die na hem komt. ‘Niet op mijzelf komt het aan’, zegt hij, ‘maar op God die in aantocht is.’ Een mens is er om dat aan te tonen.
De man die met zijn eigen doodsprentje worstelde zei het ook. Het komt aan op de mensen die wachten op brood dat wordt gebroken om het in vrede te delen met elkaar. De komst van Gods Rijk en daarvan de getuigen zijn, dat is ons diepste wezen! ...

DRIE HERDERTJES

Lieve kinderen.
Er waren drie herdertjes die op de schapen moesten passen. Eentje heette Samuel, de ander Simon en de derde Jakob. Toen het avond werd zaten ze om een kampvuurtje. Ze warmde hun handen bij het vuur. Toen pakte Samuel zijn fluit en begon een prachtig lied te spelen. Simon en Jakob luisterden met gesloten ogen. Het leek wel alsof de muziek uit de hemel kwam! Ineens hield Samuel op.
‘Het wordt tijd om te slapen’, zei hij. ‘Zijn alle schapen geteld?’
‘Weet ik niet’, zei Jakob.
‘Ik wel!’, zei Simon. ‘Kijk maar: één - dat is Saartje, die is een beetje dik -, twéé - dat is Saartje II,  die loopt een beetje mank; dríe - dat is Betje die heeft een grijze pluk op d’r hoofd en daar heb je nummer vier, dat is Sil met een kale plek op de buik. Samuel en Jakob hadden hun mond open van verbazing. Wat kon Simon tellen en wat had hij een geheugen! Jakob werd er verdrietig van.
‘Jullie kunnen zoveel’, zei hij. ‘Ik kan niks. Ik kan niet tellen, ik kan niet onthouden en ik kan niet fluiten. Ik deug niet! Ik kan alleen maar slapen en dromen!’ Ze gingen liggen, de maan kwam op en de drie sliepen in. Maar de domme Jakob kon wél iets. Iets heel belangrijks. Hij kon dromen. Dat vertellen we op kerstavond!