2e zondag van de advent (2002)

Consolamini, consolamini, zo begint het laatste couplet van het Rorate. Laat je troosten, wees getroost, mijn volk. Tijdens de Communie of aan het slot zingen we deze oude Latijnse hymne. De tekst gaat terug op de profeet Jesaja, die we in de eerste lezing hoorden: "Troost, troost toch mijn stad". Het is een opdracht aan de profeet. "Spreek Jerusalem moed in; roep haar toe dat haar straftijd voorbij is".

Troost. Hebt u troost nodig, hebt u het gevoel dat u in een straftijd zit? Want het gaat over het einde van een straftijd. Is God dan een straffende God, een die je de zonden betaald zet? De afgelopen veertig jaar is er hard aan gewerkt om dit idee van God te vervangen voor een wat vriendelijker beeld. Ik geloof ook niet dat Jesaja dat zo bedoelt. Natuurlijk is God voor het volk Israël een God die de touwtjes strak houdt, die een weerspannig volk met harde hand leert wat het betekent om Gods Volk te zijn. Maar dat is als bij een uit de kluiten gewassen en onhandelbare puber die van tijd tot tijd een stevige hand nodig heeft. Een stevige hand die wezenlijk uit liefde handelt.

Vandaag spreekt Jesaja woorden van troost, kondigt een nieuw tijdperk aan, een tijd waarin God en zijn Volk weer dicht bij elkaar leven. Troost. Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik u troosten (Jes. 66,13). Zoals een herder het lam tegen zijn boezem draagt. Ziet u het voor u, niet de gebruikelijke Goede Herder met een lam op de schouders, maar in zijn armen tegen zijn boezem. In het Centrum voor Priesteropleiding staat een beeld van de Goede Herder met deze houding.

Zou u niet zo'n band met God willen hebben, een band waarin u zich veilig voelt, waarin je met je menselijke kwetsbaarheid, met je menselijke zwakheid, met je beperkingen en tekorten veilig weet bij Hem die van zijn mensen, van zijn lammeren houdt. Wie zou dat niet willen? Maar toch begint juist daar ons probleem, wij mensen willen zo graag groot zijn, sterk, onafhankelijk, gezond, krachtig, vitaal, zo dat je niemand nodig hebt, zelfs God niet. Wie niet toegeeft dat hij zwak is, beperkt, kwetsbaar, wie zich in alles groot houdt en probeert niemand nodig te hebben, en zo zijn er veel mensen, die kan zich ook niet laten troosten, niet door mensen, maar ook niet door God.

Maar troost is iets vreemds. Soms heb je mensen die bij het minste geringste een arm om de ander heen slaan. Maar troosten is niet hetzelfde als knuffelen, troosten is niet even lief zijn, troosten is de ander met zijn of haar pijn serieus nemen en in zijn of haar zwakte opvangen, maar zo dat die ander zichzelf kan blijven en weer meer zichzelf kan worden. Dan kan een hand of een arm gediestig zijn, maar troosten is veel vaker de ander in zijn of haar pijn de weg laten vinden. Troosten mag de ander niet afhankelijk maken en moet zuiver blijven. Zoals een moeder troost, bij wie een kind volkomen veilig is, die niet troost om te troosten, die niet een uitlaatklep zoekt voor haar eigen moederliefde, maar die er op dat moment louter is omwille van het kind. Troost, het is minder gemakkelijk dan we denken, want tegenover een al te spontane nabijheid staat de afstandelijkheid van het verleden, die was soms weer zo groot, dat mensen geen vorm konden geven aan hun gevoelens, en dikwijls ook geen woorden hadden om uit te drukken wat er in hen omging. Wie vindt het juiste midden?

Troost, troost toch mijn stad. Het is God die spreekt door zijn profeet. En als de leerlingen Jezus hebben leren kennen, de Goede Herder, die zijn leven geeft voor zijn schapen, begrijpen zij dat al deze woorden van Jesaja in Jezus werkelijkheid geworden zijn. Wat is dan de troost die Jezus ons biedt? De diepste troost ervaart een mens niet in een aanraking, ook niet in een eenvoudige hand of een ander simpel gebaar. De eerste troost vindt een mens in een persoon die luistert, die hoort en verstaat. Bij wie je merkt dat je gekend wordt, van wie je merkt dat jij jezelf mag zijn, dat hij of zij tijd voor je maakt, zelfs een goed telefoongesprek kan wonderen doen, een goede brief kan je dag anders maken.

Dit ervaren we al bij mensen die tijd voor ons maken en die oprechte en persoonlijke aandacht hebben, en wanneer je door mensen heen gaat ervaren dat het God Zelf is die aandacht voor jou heeft, niet alleen die mens, met zijn of haar beperktheden, maar God Zelf, dan komt de troost op de echte diepte, de diepte van de ziel. Weten dat God naar je luistert, dat Hij je kent, dat Hij om je bekommerd is en dat die ellendige omstandigheden waarin mensen belanden, hem ter harte gaan, dat geeft een troost in de diepste diepte, waardoor je als mens herstelt.

Hoe geeft Johannes de Doper nu troost aan Israël? Hij is een mannetjesputter, een krachtpatser die de woestijn trotseert, die grove en ruwe kleding draagt, kameelhaar is wat anders dan zijde en katoen. Hij neemt geen blad voor de mond en wijst je regelrecht op je tekorten naar God en je naaste. Hij preekt een doopsel tot vergiffenis van de zonden. Wij zijn juist geneigd om als reactie op vroeger voortdurend te zeggen, ach wat doe ik nu verkeerd? Maar als je hem tegenkomt, dan krijg je onverwacht zicht op dat waarin je tekort schiet, je eigen arrogantie en eigenwijsheid, je betweterigheid en gemakzucht, je op jezelf gerichtheid en onze moderne, gedogende en vergoeilijkende houding.

Wie Johannes tegenkomt, die komt onverwacht zichzelf tegen in zijn menselijke zwakheid en zondigheid. Waar zit dan de troost van Johannes? Door de doop heen verkondigt hij namens God vergeving van zonden. De troost zit hierin dat ontkennen van je zwakke kant ook ontkennen van jezelf is. Maar in de bekering wordt je gekend door God, helemaal, niet alleen in dat waar je trots op wilt zijn, maar ook die andere kant.

Door God gekend en door God aangenomen worden. Hij zal je dopen met zijn heilige Geest. Door bekering open staan voor zijn Geest, want daarmee zal Hij ons dopen. Op weg naar Kerstmis, de dag dat de sterkere geboren wordt, sterker dan Johannes, sterker dan het kwaad, sterker dan de dood. De Goede Herder die de zwakste krachten van goedheid en liefde laat zegevieren. Volgende week houden we een boeteviering, waarin we opnieuw het kruis-teken met het doopwater maken. Laat het, in het licht van Kerstmis, een teken van troost worden. Amen.