2e zondag van de advent B- 2005

Zusters en broeders,

We schrijven 28 augustus 1963. In Washington, de hoofdstad van de Verenigde Staten, demonstreren 250.000 mensen tegen rassendiscriminatie en voor gelijke burgerrechten. Aan het monument van Lincoln, de president die precies tweehonderd jaar voordien de slavernij had afgeschaft, worden ze toegesproken door dominee Martin Luther King. Zijn redevoering onder de titel ‘I have a dream' maakte hem wereldberoemd. Die titelwoorden komen in de hele rede voortdurend terug. Het zijn ongetwijfeld de meest beroemde woorden uit de hele 20e eeuw. In zeer poëtische en ook in zeer bijbelse woorden spreekt King zijn droom uit over een maatschappij waarin geen rassenongelijkheid meer zal zijn, en waarin allen broers en zussen van en voor elkaar zullen zijn. Hij citeert letterlijk uit de eerste lezing van vandaag. "Ik heb een droom", zegt hij, " dat elk dal opgehoogd en elke heuvel en elke berg afgegraven zal zijn, dat alle oneffen plekken vlak zullen zijn en alle ruige gronden een vlakte, dat de heerlijkheid van de Heer zich zal openbaren en alle mensen haar zullen zien." Een jaar later krijgt King de Nobelprijs voor de vrede. En omdat hij opkwam voor gelijkheid en gerechtigheid, werd hij in 1968 vermoord.

De droom van Martin Luther King is dus de droom van Jesaja in de eerste lezing. Want die woorden van Jesaja, dat is inderdaad een droom, de droom van God zelf. De droom dat het ravijn van de armoede wordt tenietgedaan, dat de heuvels en de bergen van ongelijkheid en discriminatie worden afgegraven, dat de oneffenheden in de menselijke relaties en in de relaties tussen rassen, godsdiensten en volkeren worden geëffend, en dat allen zullen leven in de glorie van de Heer. De glorie van vrede en liefde en gerechtigheid en broederlijkheid. Dat, zusters en broeders, is de droom van God die door Jesaja zo mooi wordt verwoord, en die door Martin Luther King zo gepast werd aangehaald.

Vandaag, meer dan tweeduizend zevenhonderd jaar na Jesaja, en meer dan veertig jaar na King, blijft die droom bestaan, en blijft hij meer dan ooit een na te streven droom in een wereld die verscheurd wordt door machtsdrang en onnoemelijke rijkdom van de een, en terrorisme en hemeltergende armoede van de ander. Onrecht en ongelijkheid worden vandaag geschreven met een heel grote O. De ravijnen worden dieper, de bergen hoger en de glorie van de Heer wordt verduisterd door de onwil van de mens. Het lijkt gewoon hopeloos. Of toch niet?

‘Nee,', zegt Marcus in het evangelie. ‘helemaal niet. Want zie, ik verkondig u de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God. Hij zal Gods droom onder de mensen brengen.'

De komst van Jezus wordt bereid door Johannes, die een doopsel van bekering en vergiffenis van de zonden preekt. Hij leefde in de woestijn, en wie bekering wou, moest naar hem toekomen. Jezus daarentegen ging zelf naar de mensen toe. Zijn weg naar God leidde direct langs de mensen. Niet langs de machtigen en de rijken, maar langs de armen, de zieken, langs hen die niet meetelden omdat ze klein en zonder macht en zonder aanzien waren.

Zusters en broeders, ik denk dat het verschil in optreden tussen Jezus en Johannes niet toevallig is. Ik denk dat Jezus bewust kiest om zélf naar de mensen toe te gaan, zélf in beweging te komen. Hij leeft ons een actief christendom voor, een christendom waarin we effectief in beweging komen, zoals Hijzelf. Ik weet het, we doen echt ons best om goede mensen te zijn, en in die zin leven we wellicht in het spoor van Jezus. Maar ik denk tegelijk dat we te passief zijn, dat we veel te veel ondergáán, dat we blijven staan waar we staan, en dat we veel te gemakkelijk denken en zeggen: ‘Ze moeten maar beter opletten. Ze moeten maar werk zoeken. Ze moeten maar niet naar hier komen. Ze moeten maar dit en ze moeten maar dat." En Jezus? Aan mensen in nood, aan de blinde en de melaatse, aan de arme en de zieke vroeg Hij: "Wat wilt ge dat Ik voor u doe?" Geen negatieve vragen, geen zure oprispingen. Alleen maar: Wat wilt GIJ dat Ik voor u doe.

Zusters en broeders, ik denk dat we moeten opstaan uit onze wellicht goedmenende berusting. Advent is daarvoor de ideale tijd. Opstaan uit de duisternis en gaan naar het Licht van Jezus. Het Licht van zijn liefde en zijn directe inzet. Dat vraagt energie, geen passiviteit maar activiteit. De activiteit bijvoorbeeld om mee te denken en mee te doen met Welzijnszorg. De campagne die toevallig gaat om energie, maar dan energie in de economische betekenis van het woord. Energie die nodig is voor warmte en voor licht en voor zoveel meer in een huishouden.

Of om het anders te zeggen: laten we de energie opbrengen om op te komen voor energie voor anderen. Zo kunnen we samen toeleven naar het Licht van Jezus. Het is alvast een stap in de richting van de droom van Martin Luther King, van de droom van Jesaja, van de droom van God zelf. Amen.